GH-2020-03 Commanderij Gemert oftewel Unsers Ordens Hocheidt Ghemmardt
Ad O t t e n
Het vorige Gemerts Heem is onder de titel ‘Vorstendom, Vorsten en Banieren’ geheel gewijd aan de aparte status van Gemert in het verleden. Het op 14 juni 1662 met ‘Den Haag’ overeengekomen ‘Akkoord’ laat over de soevereiniteit van, respectievelijk de superioriteit over Gemert, geen twijfel bestaan. Gemert wordt erkend als een vorstendom van de Duitse Orde. Maar… het blijft ‘prikkelen’ om uit daaraan voorafgaande eeuwen telkens weer te stuiten op archiefstukken die dat onderstrepen.
Een aansprekend voorbeeld daarvan betreft de in 1587 aangekochte omgrachte woning waarin de Latijnse School van Gemert gevestigd gaat worden. Landcommandeur Hendrik van Ruijschenbergh noemt in de stichtingsoorkonde dat deze woning is gelegen “in unsers Ordens Hocheidt Ghemmardt”. Hocheidtsrecht is een juridische term en moet hier dan ook niet gelezen worden als de aanspreektitel ‘hoogheid’. Het een jaar later “in faveur obgemelter Scholen” aangekochte “Erb und Guet Haseldunck” ligt “binnen der Hocheidt Ghemmardt”. Vervolgens reserveert Ruijschenbergh in deze oorkonde maar liefst twaalf studiebeurzen, speciaal voor studenten uit “die drey ordens hocheidten Ghemmardt, Gruidrade und Sanct Petersvouren”. 1 De commanderij Gemert neemt als “Hocheidt” onder de ruim driehonderd commanderijen van de Duitse Orde een aparte plaats in, dat moge duidelijk zijn. Het aantal soevereine commanderijen is op één hand te tellen (Gemert, Altshausen, Elsen, St.-Pietersvoeren en Gruitrode).2 Een uitweiding over de hoogheidsrechten van Gemert, zoals het recht van appèl en het recht van ingebod, volgt een andere keer.
Er is wel eens gevraagd: hoe kan Gemert nu een ‘hocheidt’ of vorstendom zijn als er boven een landcommandeur een duitsmeester staat en daarboven nog een grootmeester? Het antwoord is simpel. Die titels zijn functies in de Ordeorganisatie maar zeggen niets over bezit dat ook eigen (hoogheids)rechten kan hebben. Op eenzelfde manier waren zo de bisschoppen van Utrecht en Luik, vorsten van respectievelijk het bisdom Utrecht en het prinsbisdom Luik. En die waren daar echt geen verantwoording voor schuldig aan de paus. Het prinsbisdom Luik was een vorstendom onder het Heilige Roomse Duitse Rijk en zo maakte de bisschop van Utrecht als vorst, tot de komst van de Franse legers in 1795, deel uit van de Republiek der Zeven Provinciën. Een begrip waarvan je de ‘Provinciën’ niet mag vereenzelvigen met de huidige definitie van provincies. De Provinciën van vóór 1795 waren onafhankelijke staten, die zich vrijwillig verenigden in een unie waarvan de Staten-Generaal – het woord zegt het al – resideerden in ’s-Gravenhage. Voor Republiek der Zeven Vorstendommen kunnen noemen, maar dat onderschreef te weinig de eenheid die de van elkaar verschillende vorstendommen wilden uitstralen.
Landcommandeur is de vorst
In het Deutsch Ordens Zentral Archiv te Wenen is een in het Hoogduits geschreven archiefstuk uit 1644 gevonden van de hand van de rechtskundige Ordesyndicus Paul Schreiber waarin hij kort maar krachtig betoogt dat geen ander dan de landcommandeur van Biesen de bezitter is van Gemert.2 En, zo merkt Schreiber fijntjes op, dat alleen de hertog van Brabant ‘advocatiam’ (=voogdij) pretendeert. De Staten-Generaal, als erfgenaam van het noordelijk deel van het hertogdom Brabant, kunnen na de ondertekening van het ‘Akkoord’ tussen Den Haag en de Duitse Orde die pretentie definitief op hun buik schrijven.
Noten:
1. G. van den Elsen, Geschiedenis van de Latijnsche School te Gemert, ’s-Hertogenbosch 1887, blz. 300-301, 312- 313, 315. Het laatste hoofdstuk (blz. 297-317) in het boek van Gerlacus van den Elsen wordt na een korte inleiding volledig in beslag genomen door de transcriptie van de originele stichtingsoorkonde die destijds berustte in het Koninklijk Pruisisch Staats-Archief te Düsseldorf.
2. In dit rijtje hoort eigenlijk ook de residentie van de Duitsmeester, die vanaf 1525 tevens fungeert als grootmeester. Tot genoemd jaar is Horneck de residentie, daarna Mergentheim. Vanwege de veel hogere rang onder de vorstendommen van het Heilige Roomse Rijk laten we die hier buiten beschouwing.
3. Deutsch Ordens Zentral Archiv [DOZA], Wien; Hs.345 f.27 ‘Gemert anno 1644’.
2020-03-Commanderij-Gemert-oftewel.pdf