GH-2020-02 Vorstendom Gemert

Jan Timmers, Ad Otten

Gemert heeft een aparte status tot Napoleon en de zijnen in de Franse Tijd door heel Europa nieuwe grenzen trekken. Er werd geschreven van een Vrije en Hoge Heerlijkheid, van een Soevereine Heerlijkheid en van Gemert Vrijstaat. In 2013 wordt voor het eerst geschreven over Gemert van weleer in de kwaliteit van een vorstendom. Met enige overtuiging maar toch nog met een vraagteken.1 Sindsdien stapelen de argumenten zich verder op voor een vorstendom Gemert zonder vraagtekens. De oude omschrijvingen schieten tekort, wekken een verkeerde indruk of zijn onjuist. Gemert was werkelijk een vorstendom. Tijd voor een samenvattende toelichting.

Het Soevereiniteitsakkoord van 1662

Na een slepend proces en een ruim veertien jaren durende Staatse bezetting zetten in de loop van 1662 de Staten-Generaal van de Republiek der Zeven Provinciën te Den Haag een punt achter “De kwestie Gemert”. Zij erkennen Gemert als Vrije en Soevereine Rijksheerlijkheid der Duitse Ridderorde en leggen dat vast in een oorkonde bekend als het Soevereiniteitsakkoord tussen de Republiek aan de ene en Gemert en de Duitse Orde aan de andere kant.2 Het document is namens beide partijen ondertekend en bezegeld op 14 juni 1662 door de Hollandse raadpensionaris Johan de Witt, thesauriergeneraal Hieronymus van Beverningh, zeven gedeputeerden van de Hoog Mogende Heren Staten-Generaal, magister Everaerdt van Aller, jurist van de Duitse Orde en baron Ambrosius van Virmundt, commandeur van Gemert uit naam van landcommandeur Goyart Emond van Bocholtz, de landsheer van Gemert.

Met dit Akkoord erkent de Republiek dat alle soevereiniteit én superioriteit over Gemert absolutelijck ende finalick toebehoort aan de Duitse Orde. Bewoordingen die duidelijk maken dat Gemert de status toekomt van vorstendom van de Duitse Orde. De Republiek doet daarmee afstand van aanspraken op de vermeende Brabantse oppervoogdij oftewel suzereiniteit (d.i. de hoogste heerschappij) over Gemert, die ze baseerde op de verovering van ’s-Hertogenbosch door prins Frederik Hendrik in 1629. Verderop zal blijken dat Gemert nooit deel uitmaakte van het hertogdom Brabant en dat de soms genoemde Brabantse oppervoogdij over Gemert berust op een misschien wel bewust onjuiste uitleg van de oorspronkelijke oorkonde. Maar in februari 1648, een paar maanden voor de ondertekening van de Vrede van Munster, wordt Gemert op die valse gronden wel door Staatse troepen bezet.

Met het Akkoord van 1662 keert Gemert terug naar de toestand van vóór de Staatse bezetting in 1648. Een vrij en onafhankelijk Gemert, neutraal gebied in de Tachtigjarige Oorlog en als zodanig erkend door beide strijdende partijen. De vrijheer van Gemert — lees vorst — is de landcommandeur van de Duitse Ordebalije Biezen, die in december 1647 zijn stadhouder in Gemert, commandeur Casper Ulrich van Hoensbroeck, uit zijn functie zet en voor het Kapittel van de Landcommanderij wil dagen vanwege zijn in velerlei opzichten eigengereide optreden. De te schorsen commandeur wacht dat niet af, vlucht naar Den Haag en verzoekt de Staten-Generaal hem gewapenderhand in het bezit van de commanderij Gemert te herstellen. Bij de ver gevorderde vredesonderhandelingen in Münster, die een eind moeten maken aan de Tachtigjarige Oorlog, zal op grond van de verovering van Den Bosch de hele Meierij aan de Republiek komen. Van Hoensbroeck argumenteert tegenover de Heren Staten dat Gemert deel uitmaakt van die Meierij op grond van een uit 1271 daterende oorkonde van hertog Jan van Brabant als oppervoogd over Gemert. Dat is koren op de molen voor de hoog mogende heren. Voor een juist begrip van de werkelijke toestand, dat Gemert nooit deel uitmaakte van het hertogdom Brabant, moeten we terug naar de oudste bronnen over Gemert.3

Ontstaan van heerlijkheden

In de regio rond Gemert is er in de elfde en twaalfde eeuw nauwelijks sprake van een centraal gezag van een hertog, graaf of bisschop. Daardoor kunnen domeingoederen van verafgelegen instellingen door hun beheerders worden toegeëigend. Tegelijk vinden juist in die periode grote ontginningen plaats door lokale edelen. De nieuwe grootgrondbezitters beschouwen hun nieuw verworven en ontgonnen bezit als eigen goed. Dat bezit wordt aangeduid als allodiaal: vrij eigen goed zonder aanspraken van anderen. De lokale adel eigent zich niet alleen onroerend goed toe, maar ook de rechtsmacht en andere heerlijke rechten, zoals de zeggenschap over de gemene gronden. In onze regio verschijnen in de loop van de twaalfde eeuw op deze manier nieuwe heren, aangeduid als dominus, zoals domina Didradis van Rixtel (1140), dominus Herbertus van Heeze (1146) en dominus Boudewijn van Lieshout (1199).

De heren van Gemert passen ook in dit rijtje. Een naam kennen we niet, maar bij het archeologisch onderzoek van het latere kasteel (het Hooghuis) van de familie Van Gemert blijkt dat er op die plaats al vanaf circa 1050 een groot gebouw staat. Uit die tijd is ene Snellardus de Gamerthe bekend als getuige in een oorkonde (ca. 1080) waarbij gravin Adelheid, echtgenote van graaf Hendrik II van Leuven, haar landgoed Orthen schenkt aan de bisschop van Utrecht. De getuigen kunnen we rekenen tot vertegenwoordigers van dé aristocratie uit een groot gebied rondom Orthen, de plaats waar ruim een eeuw later ’s-Hertogenbosch wordt gesticht door hertog Hendrik van Brabant, een nazaat van graaf Hendrik van Leuven en Adelheid. Snellard van Gemert past als heer van Gemert prima in dit rijtje getuigen.4 De eerste echt met naam en toenaam genoemde heer van Gemert kennen we overigens pas uit de dertiende eeuw. Het is Diederik, die vrijheer van Gemert moet zijn geweest in de periode 1250- 1275.

Vrij eigen goed

Dat Gemert een allodiaal goed was met eigen rechtsmacht blijkt met name uit het ontbreken van archiefstukken waaruit zou kunnen blijken dat Gemert wel behoorde tot een groter rechtsgebied, zoals een graafschap of hertogdom.5 In de twaalfde eeuw bezit de familie Van Rode een uitgebreid rechtsgebied rondom St.-Oedenrode. In 1231 wordt het als graafschap Rode verkocht aan de hertog van Brabant. Op dat moment horen daar onder meer de aan Gemert grenzende dorpen Bakel, Aarle-Rixtel en Erp bij, maar niet Gemert. Het voormalige graafschap Rode wordt de basis voor het latere kwartier Peelland van de Meierij van Den Bosch met Helmond als hoofdplaats. Een reconstructie van het graafschap levert geen enkele relatie op met Gemert.

Ook is er geen relatie tussen Gemert en het domeingoed rondom Helmond, dat graaf Willem I van Horne (ca 1200-ca 1264) in 1222 verkoopt aan hertog Hendrik I van Brabant (ca. 1165-1235) die dat bij zijn dood testeert aan zijn oudste dochter ex-keizerin Maria van Brabant (1189/1190-1260). In Gemert komen we geen leengoederen of cijnsgoederen tegen die een band hebben met Rode, Rixtel of Helmond, geen leengoederen of cijnsgoederen van de hertog van Brabant, de graaf van Kleef of van Gelre. In de twaalfde eeuw blijkt er geen enkele band te zijn met aanpalende rechtsgebieden, noch met verder weg gelegen gebieden, heren of graven.

De allodiale rechtsheerlijkheid Gemert moet zijn ontstaan vanuit de vestiging van en de ontginning door de familie Van Gemert in de elfde en twaalfde eeuw. Van de enige andere mogelijkheid — een schenking van koning of keizer — bestaat geen enkele aanwijzing. Pas uit een oorkonde gedateerd mei 1270, in het jaar dat te Gemert een kapel van het Heilig Kruis wordt ingewijd, meldt de abt van de abdij Echternach dat Gemert een eigen bezit is van Diederik van Gemert dat hij deelt met de commandeur en de broeders van het Duitse Huis te Gemert. Nog geen jaar later laat ook Jan I, hertog van Brabant (1252-1294), daar geen twijfel over bestaan. Op grond van in zijn opdracht verricht onderzoek verklaart hij op 25 maart 1271 geen enkel recht of enige jurisdictie in Gemert te hebben. In hetzelfde document biedt hij zich vervolgens aan als beschermheer, maar eerst staan we hier nog stil bij het ontstaan van de tweeheerlijkheid Gemert.

Ontstaan allodiale tweeheerlijkheid

Er zijn al oudere vermeldingen van leden van de familie Van Gemert. Snellardus van Gamerthe wordt al omstreeks 1080 vermeld. De gebroeders Willem en Rutger van Gemert zijn bekend uit een vermelding aan het eind van de 12de eeuw. Het betreft een valse oorkonde, gedateerd 1172, handelend over een gebeurtenis in 1197, maar pas in of na 1211 opgesteld. Ridders Willem en Rutger van Gemert moeten in die tijd hebben geleefd. Aangenomen mag worden dat zij in 1197 al meerderjarig waren. Hun vader wordt niet vermeld en zal dus al in 1197 overleden zijn. Hij was ongetwijfeld heer van Gemert en is de echtgenoot van een zus van heer Herbert van Heeze. Herbert is de uitvaardiger van de oorkonde en hij noemt Willem en Rutger zijn neven. Zoals gebruikelijk in die periode wordt de oudste zoon het nieuwe familiehoofd en erft de belangrijkste bezittingen. Willem is de eerstgenoemde en daarom de oudste. Hij volgt zijn vader op als heer van Gemert. Zijn jongere broer Rutger moet een andere carrière kiezen. Uit het oudst bekende dodenregister van de Duitse Orde waar hij met de eerste hand is ingeschreven, weten we dat het erfdeel van Rutger in Gemert aan de Duitse Orde is gekomen.5, 6 Hij heeft er voor gekozen om ridder te worden, gaat mee op kruistocht naar ‘het beloofde land’, en sluit zich daar aan bij de Duitse Orde, vermoedelijk al voordat de van oorsprong in Jerusalem gevestigde hospitaalbroederschap zich in 1198 te Akko transformeert tot één van de drie geestelijke militaire ridderordes in het Heilig Land. Na zijn dood in de periode 1210-1220 erft de Duitse Orde zijn Gemerts erfgoed, dat in elk geval het grootste deel van het huidige kerkdorp Handel omvat. Edelman en Duitse orderidder Rutger van Gemert legt zo de basis voor de commanderij Gemert. Het bezit in Gemert breidt verder uit door ontginningen en ook door schenkingen van derden. In het oudst bekende dodenregister van de Duitse Orde worden vóór 1345 nog vijf Van Gemerts vermeld als lid van de orde en zij hebben dus ook schenkingen gedaan aan de orde. In een oorkonde van 16 juni 1249 is al sprake van een Domus Teutonicorum de Gemerthe met Arnold als provisor/commandeur, die als getuige optreedt in een notariële akte van ex-keizerin Maria van Brabant, dan vrouwe van Helmond, ten behoeve van de door haar gestichte abdij Binderen.

Uit oorkonden van de abt van Echternach en hertog Jan I van Brabant van respectievelijk 1270 en 1271 blijkt dat de Duitse Orde met Diederik van Gemert, de rechtsmacht in Gemert bezit, elk voor hun eigen deel. In feite is Gemert dan een dubbele heerlijkheid. In 1326 worden in de zogeheten Paelbrief beider rechtsgebieden vastgelegd. Dan blijkt dat de commanderij niet alleen in Handel maar door de hele gemeente bezit heeft. Voor de Gemertse Peel spreken ze af dat die Piedel ghemeine blijft tusscen den commendure ende Dydderick van Ghemert. Al vóór 1332 kent Gemert twee aparte schepenbanken. De vraag blijft hoe in de loop van de dertiende eeuw het erfdeel van Rutger van Gemert uit is kunnen groeien tot een gelijkwaardig deel in de ‘tweeheerlijkheid’. Volgens het erfrecht van die tijd komen alle heerlijke rechten terecht, zeker de rechtsmacht, bij de oudste zoon als familiehoofd. Wanneer rond 1215 de Duitse Orde zich in Gemert vestigt kan zij om die reden geen rechtsmacht hebben. Vermoedelijk is die verworven op grond van de bijzondere privileges van de Orde om recht te kunnen spreken over geschillen in zaken die direct betrekking hebben op het eigen bezit.

Geen oppervoogd maar beschermheer

De oorkonde van hertog Jan van Brabant uit 1271 kaart naast de constatering dat hij en zijn nazaten te Gemert geen enkel recht of enige jurisdictie hebben, nog een onderwerp aan inzake de relatie Gemert-Brabant. Een zaak waarover tot het soevereiniteitsakkoord van 1662, bijna vier eeuwen later, nog zal worden geredetwist. We doelen op de verklaring van hertog Jan, dat indien de door hem (zojuist) erkende soevereinen van Gemert een advocaat of scheidsrechter behoeven, dat zij met uitsluiting van anderen, altijd de Brabantse hertog te hulp kunnen roepen. En dat hij zich verplicht aan zo’n verzoek gevolg te geven met respectering van hun beider soevereine rechten De vertaling van de in het Latijn gestelde oorkonde met de term superior advocatus kan niet anders worden uitgelegd dan dat de hertog zich aanbiedt als (pro deo) beschermheer.7 De enige voorwaarde is exclusiviteit. Hij trekt Gemert ermee binnen de Brabantse invloedssfeer, maar ook niet meer. Immers het is aan de vrijheren van Gemert zelf, of zij al dan niet een beschermer nodig hebben.

Op grond van een andere vertaling van superior advocatus is in verschillende archiefinventarissen en ook in het Brabants Oorkondenboek (Camps, 1979) telkens geschreven van oppervoogd in plaats van beschermheer. En dat maakt nogal verschil. Voor het laatste pleiten tal van argumenten. Zo biedt hertog Jan van Brabant in hetzelfde tijdsbestek zich ook aan als superior advocatus van de steden Luik en Aken, in januari van hetzelfde jaar 1271 en rond Pasen 1280.8 In die wereldsteden-van-toen heeft de hertog niets in te brengen als oppervoogd. Maar behorend tot de belangrijkste vorsten van het Duitse Rijk komt het wel beide steden van pas om die invloedrijke in Brussel residerende hertog als beschermer altijd achter de hand te hebben. De uitbreiding van zijn invloed tot buiten de grenzen van het vorstendom Brabant moet de bedoeling zijn geweest van de hertog om zich als beschermer te presenteren. Juridisch heeft dat echter geen effect.

Gelegen tegen de moerassige Peel als natuurlijke grens is Gemert in dit Brabantse grensgebied het laatste territorium dat onafhankelijk van Brabant bleef. Het feit dat de hertog in de oorkonde van 1271 de commanderij van de Duitse Orde als soevereine rechtsheer noemt vóór ridder Diederik van Gemert, terwijl de eerste toch is voortgekomen uit de tweede, kan erop wijzen dat de hertog doelgericht aandrang uitoefent om tenminste de commanderij van de Duitse Orde in Gemert gelijkberechtigd te maken aan een minder stabiel geachte lokale heer van Gemert. De Orde, in 1198 mede door zijn voorvader Hendrik I van Brabant als opperbevelhebber van de Duitse kruislegers getransformeerd van hospitaalbroederschap tot ridderorde, is intussen een Europese macht van betekenis geworden. Bekend is ook de dan al ruim anderhalve eeuw toegepaste Brabantse strategie en machtspolitiek om door manipulatie lokaal onafhankelijk gebleven heerlijkheden aan zich te binden of in te lijven door bijvoorbeeld beschermingsplichten op te kloppen tot voogdijschappen. De graven van Holland en van Gelder konden daar trouwens ook wat van. Maar de huidige Utrechtse hoogleraar Bas van Bavel noemt in zijn uitgebreide studie over de goederen van de abdij Mariënweerd (dissertatie 1993) de hertog van Brabant echter nog steeds als kampioen van het langs die weg elimineren van al te onafhankelijke lokale heren.9

De dissertatie van Gineke van der Ree (ook uit 1993) kiest voor de interpretatie als oppervoogd. Zij gaat er van uit dat de als kerkelijke instellingen te beschouwen huizen van de Duitse Orde een voogd moesten hebben.10 De auteur geeft er echter slechts blijk van zich nauwelijks verdiept te hebben in het fenomeen van de Duitse Orde, die juist óók wereldlijke macht had en op grond daarvan geen voogd nodig had.

Voor de interpretatie van beschermheer boven die van oppervoogd pleit ook de handelwijze van de hertog van Brabant wanneer die tweeënnegentig jaar later vanuit Gemert voor het eerst wordt gevraagd in 1363 te interveniëren bij een uit de hand gelopen conflict tussen de twee machthebbers aldaar.

Hertog van Brabant wijst leenopdracht af

Het is 1363. In de tweeheerlijkheid is geoorlogt ende gekriegt. Over en weer zijn gevangenen gemaakt. De commanderij is gebrandschat. Het Duitse Huis, nota bene een Godshuis, is opgestoten en geplunderd en de geroofde goederen zijn naar het Hooghuis van Diederik (IV) van Gemert gevoerd waer hij de lude die dat daden gehuust heeft ende op sijn huys onthouden. De vrijheren van Gemert komen er niet meer uit en besluiten de hertog van Brabant te vragen als beschermheer. Beide partijen zullen zich neerleggen bij zijn oordeel. De hertog stelt een onderzoek in. Op 5 december 1363 komt de uitslag en voor heer Diederik wordt het een drama. Hij moet in beternisse en om Gode te eren met enige trawanten op bedevaart naar Santiago de Compostella. Maar veel en veel zwaarder vallen hem de opgelegde boetes. Die aan de commanderij kan hij voldoen door zijn wind- en watermolen aan de commandeur te verkopen. Maar voor de 500 gouden schilden die de hertog als bemiddelaar opeist, ziet hij geen andere oplossing dan zijn heerlijk deel van Gemert in leen aan de hertog op te dragen. Dat gebeurt met Pinksteren 1364 te Brussel. Diederik van Gemert verschijnt daar als soevereine vrijheer maar hij gaat huiswaarts als leenman van Brabant voor zijn gerecht en zijn Hooghuis met vallebruggen en grachten.

De Duitse Orde zit een en ander niet lekker. Dit strookt toch niet met de taak van de (pro-Deo) beschermheer. De cantor van de Sint Servaas in Maastricht maakt voor de landcommanderij een afschrift van de oorkonde uit 1271, die de hertog in Brussel wordt voorgelegd. En die wil geen ruzie met de machtige en invloedrijke Duitse Orde. De leenopdracht van Diederik wordt in elk geval teruggedraaid en op 6 juni 1366 — nauwelijks drie maanden na het opmaken van het transsumpt van de oorkonde — krijgt Diederik van Gemert het bevel leenhulde te doen aan de commandeur van Gemert in plaats van aan de hertog van Brabant. Van 18 tot en met 21 juni daaropvolgend wordt alles te Gemert geregeld Duidelijk is dat het géén overdracht of schenking betreft van de hertog aan de Duitse Orde want op 21 juni kóópt de commandeur van Diederik van Gemert ten overstaan van een nieuw geformeerde schepenbank, diens hele heerlijkheid, zijn hoog en laag gerecht met toebehoren, met visserijen en al zijn gemeenten in Gemert voor het aanmerkelijke bedrag van 3050 pond en 1230 oude schilden. Het goed Esdonk en het Hooghuis met de visserij krijgt Diederik van de commanderij in leen.

In alle toen opgemaakte akten treedt de commandeur op namens de landcommanderij Biesen. Dat maakt duidelijk dat de landcommandeur voortaan de (nu enige) landsheer van Gemert is. Dienovereenkomstig wordt vanuit Uden en Boekel de Gemertse Peel al gauw (1385) ook aangeduid als de Peel van Biesen. De hertog van Brabant heeft bij alle transacties geen enkele rol gespeeld. Hij heeft niet toe hoeven geven dat hij een verkeerde inschatting maakte en door de leenopdracht van Diederik aanvankelijk aan te nemen, ook fout handelde in de uitoefening van zijn taak als beschermheer. In de Brabantse leenregisters vergeet hij vervolgens door te laten halen dat Diederik van Gemert zijn heerlijkheid aan hem heeft opgedragen. Of zou hij gedacht hebben ‘we laten het gewoon staan, ’t kan nog van pas komen’? Twist over de Duvelskamp Tot het eind van de middeleeuwen ligt de macht van de Duitse Orde met name in de buiten het Duitse Rijk gestichte soevereine Duitse Ordestaat aan de Oostzee (nu Estland, Letland, Litauen en Pools- en Russisch Pruisen) Verder telt de Orde ín het Duitse Rijk nog zo’n driehonderd commanderijen, geografisch ingedeeld in provincies (landcommanderijen of balijen). Slechts een handvol daarvan is zoals Gemert, soeverein en derhalve juridisch, bestuurlijk en fiscaal onafhankelijk territorium. De landcommanderij Biesen, waar Gemert onder valt, heeft zelf die status niet. Die bijzondere status inspireert tot een flinke uitbouw. Op de eerste plaats de bouw van een kasteel in het centrum van Gemert als een waardige residentie voor de nieuwe landsheer. Het oog valt op een locatie met de naam Duvelskamp, op een steenworp afstand van het Hooghuis van de adellijke familie Van Gemert. Leenman Diederik tekent meteen bezwaar aan, omdat dat grondgebied zijn eigendom is, omdat het hoort tot zijn vrije hoeve het Hofgoed, dat buiten alle transacties van 1366 bleef.

Hij wijst op goede papieren en verklaart te willen verschijnen voor die ghenedige Vrouwe de hertoginne van Brabant of voor welk wereldlijk of geestelijk gerecht dan ook, en dat hij zijn handen pas van de Duvelskamp aftrekt als advocaten van Keulen of Luik hem van zijn ongelijk overtuigen. Enige jaren is het dan stil maar na het overlijden van Diederik, zijn de eigendomsrechten van de Duvelskamp weer in het geding en er is sprake van openlijk verzet.

Op 12 oktober 1391 kwam landcommandeur Reinier van Husen op de proppen met een naar inhoud merkwaardige oorkonde, opgemaakt aan het Brabantse Hof te Brussel, maar door hemzelf uitgegeven. In de archieven vinden we deze oorkonde niet terug, maar slechts een afschrift van een authentiek afschrift, gedateerd circa 1655. Daarin lezen we dat die hooggeboren vorstinne Johanna van Brabant het onsen ordene gewillecoort ende geooorloft heeft, dat wij op onsen goeden van Gemert binnen heure lande van Brabant gelegen, metsen timmeren ende bouwen moghen, alsoo vele ende also sterck als ons geneugen sal…. Zou de landcommandeur gedacht hebben hiermee de weerstand van de jongste generatie Van Gemerts te kunnen breken? In de tekst neemt hij zelfs op dat Gemert binnen de grenzen van Brabant ligt, terwijl zijn voorgangers nog maar kort voordien juist daartegen met succes in het geweer kwamen. Bovendien hoeft hij als de soevereine heer van Gemert toch ook geen toestemming te vragen voor de voorgenomen kasteelbouw.

Over d’n Duvelskamp breekt rond die tijd echt de hel los. Er wordt wéér gekriegt in Gemert en ook geroofd en gebrand op bezit van de commanderij buiten Gemert in het Brabantse. Het hertogdom Brabant en Gemert trekken dan samen op om de Van Gemerts tot andere gedachten te dwingen. Het hertogdom legt beslag op hun goederen buiten Gemert in het Brabantse en de commanderij doet dat in Gemert zelf. Dan gaat Wouter Spierink van Gemert, één van de zonen van wijlen Diederik, om hulp en bijstand naar de hertog van Gelder, wiens leenman hij inmiddels is. Maar spijtig voor Wouter, wil deze hertog, die toch een verklaarde vijand van Brabant is, ook geen mot met de Duitse Orde. In 1394 doen de Van Gemerts afstand van alle rechten op de Duvelskamp ‘gelijc hen van hoire vader aen gestorven is’ ten gunste van landcommandeur Reinier van Husen.

Veel Gemertenaren, waaronder de schepenen, kozen in het conflict de zijde van de Van Gemerts. In 1395 werden zij daarom veroordeeld tot een fikse geldboete en moesten presidentschepen Willem van Middelscoot en schepen Gerit van de Vondervoort op bedevaart naar Santiago de Compostella. Tot besluit vindt de Orde het na alle ongeregeldheden gewenst om de oude privileges en de soevereine rechten over Gemert te laten bevestigen. In het voorjaar van 1396 bericht de hertogin haar functionarissen in ’s-Hertogenbosch onder meer dat die Heeren van den Duitschen Ordenen ons onderwijst ende getoent hebben dat haar goede onder ons ende onder alle ander Heeren, gheistlic ende wereltlic, vrij ende ongehalden wesen van alle bedinghen ende scattingen, daer aff sij gude brieve end privilege hebben van Pausen end van Keiseren. De rentmeester van de bede in Den Bosch wordt te verstaan gegeven ook de Gemertse onderdanen van de Orde niet te manen of aan te slaan.11

Soeverein Gemert: parel van de Duitse Orde12

Eind veertiende eeuw zal zijn begonnen aan de verwezenlijking van de kasteelplannen en met het kasteel in de steigers breekt een nieuwe fase aan in de historie van Gemert. Alleen Godert, de jongste van de broers Van Gemert blijft in Gemert. Als tiendpachter van Gemertse, Bakelse en Deurnese tienden wordt hij een vermogend man en onder landsheer Ivan van Cortenbach treedt hij zelfs op als stadhouder van Gemert. In het dodenregister van de Balije Alde Biesen wordt hij uiteindelijk ingeschreven als weldoener van de Orde. Zoon Diederik brengt het tot commandeur van de niet onbelangrijke commanderij Bernissem (bij Sint-Truiden), en schoonzoon én kleinzoon Goyart van Lanckveld worden schout in Gemert. In de loop van de eerste helft van de vijftiende eeuw groeit Gemert uit tot de belangrijkste en rijkste commanderij van de Landcommanderij Biesen. De commanderij herbergt op het kasteel een convent van ridders en priesters dat genoemd kan worden als een cultureel en geestelijk centrum voor de regio. Voor hun onderhoud zijn in een brede straal rond Gemert vanaf 1425 tiend- en patronaatsrechten van kerken, parochies en rectoraten aangekocht, gesticht dan wel in beheer verworven. De eerste zijn die van Nistelrode en Haren (bij Megen). In 1437 wordt Gemert met instemming van paus en bisschop een zelfstandige parochie, los van Bakel-Deurne, en tegelijk komen de patronaatsrechten van alle drie nu in handen van de commanderij (d.w.z. in leen van de abdij Echternach). Naast het kasteel start dan de bouw van een nieuwe parochiekerk, waarvan het eerder klaargekomen priesterkoor dient als de kapel van het Ordeconvent. In 1459 wordt de O.L.-Vrouwekapel van Handel opgewaardeerd tot een zelfstandig rectoraat. De kapel is een eigen stichting van de Orde uit de eerste helft van de dertiende eeuw en valt vanwege het exemptierecht (d.i. ontheffing) van de Orde buiten het gezag van de bisschop. In 1462 wordt het Duitse herenconvent uitgebreid met de toevoeging van het kerk- en parochiepatronaat van Geldrop. Nog later komen daar ook bij Vorstenbosch, Heesch en Brouwhuis. Bediening en onderhoud van alle kerken en kapellen wordt gedirigeerd vanuit het convent op Gemerts kasteel onder ‘directie’ van de commandeur, die daarvoor verantwoording verschuldigd is aan de landcommandeur. Als landsheer benoemt die de schout en de schepenen van de schepenbank. Uit de tweede helft van de vijftiende eeuw is bekend dat heel symbolisch openbare rechtsgedingen worden gehouden op de brug over de kasteelgracht die van de Plaatse (de Markt) leidt naar de poort van de voorburcht. De commandeur met één of twee orderidders en de pastoor van Gemert zijn de voornaamste bewoners van het kasteel. Voor de landcommandeur i.c. de vorst van Gemert is altijd een appartement in gereedheid.

Filips de Goede pikt de Gemertse Peel in

Het duurt een tijd vooraleer ook de regio en met name de stad Helmond, als hoofdstad van het Meierijsche Kwartier Peelland de aparte (soevereine) status van het opbloeiende Gemert erkent. Na de troebelen tussen Duitse Orde en de adellijke Van Gemerts is het dorpsbestuur tijdelijk het beheer over de gemeenten en de Gemertse Peel ontzegd. Daarvan profiteren de buurgemeenten met de stad Helmond als gangmaker. Ze ontbieden een landmeter uit Den Bosch en lijven in 1408 doodleuk het Gemertse Peelgebied in. Op bevel van hertog Antoni van Brabant worden in 1411 weliswaar de oude grenspalen weer ‘gevrijt’ maar het blijft rommelen aan de landsgrens tussen Gemert en Brabant. In 1434 zal in Brussel definitief orde op zaken worden gesteld. Door het onverwachte overlijden van landsheer Cortenbach treedt daar nu zijn opvolger Dirk van Betgenhusen aan. De Peellandse delegatie wordt aan het Bourgondische Hof weliswaar de les gelezen maar ook Gemert en zijn nog groene landsheer wordt een oor aangenaaid. Cortenbach moet zich in zijn graf hebben omgedraaid. De nieuwe landcommandeur die geen oorkonde kan overleggen als bewijs dat hij de rechtmatige eigenaar is van de Gemertse Peel, mag zijn eigenste Peel nu kópen. Tot 1395 zijn van oudsher de grenzen van de Gemertse Peel door de buurgemeenten altijd gerespecteerd en dat Peelgebied is door de Gemertenaren al in gebruik wanneer er nog geen Brabantse Meierij van ’s-Hertogenbosch bestaat! En in 1271 kun je in de oorkonde van hertog Jan lezen dat hij in en over Gemert géén rechten heeft. Dus ook niet over de Gemertse Peel! De nieuwe landcommandeur laat de aankoop van de Peel vervolgens door de inwoners van Gemert betalen. In een onderonsje tussen hoge heren wordt in oktober 1434 de Gemertse Peel een deel van Brabant.13 En dan te weten dat Filips de Goede, als hertog van Brabant ook het beschermheerschap van Gemert heeft geërfd. Tot maar liefst 1795 zal Gemert tegen Pasen, elk jaar in Den Bosch 360 harde guldens neertellen voor het gebruik van de Gemertse Peel.

Gemert: neutraal in alle oorlogen 14

Filips de Goede is de stichter van de Orde van het Gulden Vlies in de Bourgondische Nederlanden, maar ook de Duitse Ridderorde draagt hij echt een warm hart toe. Heren onder elkaar. Hij en zijn zoon Karel de Stoute erkennen de privileges van de Duitse Orde alsook Gemert als soeverein gebied en met dat laatste is bedoeld neutraal en onafhankelijk. Zo doen ook hun opvolgers Maximiliaan van Oostenrijk, Filips de Schone en tenslotte diens in 1500 te Gent geboren zoon Karel, beter bekend als keizer Karel V. Maar let wel dat doet hij niet in de kwaliteit van Duits keizer maar in het van zijn voorgangers geërfde beschermheerschap van Gemert als hertog van Bourgondië (inclusief de erflanden in de Nederlanden). De in de archieven berustende brieven van neutraliteit en sauvegarde (waarborg) getuigen ervan.

In die periode wordt er me wat af geplunderd, geroofd en gevochten met name op het platteland van de Meierij. De Gelderse Oorlogen dateren al van het laatste kwart van de vijftiende eeuw en beslaan de hele eerste helft van de zestiende eeuw. Bekend zijn de strooptochten van legerleider Maarten van Rossum. Veel dorpen worden verwoest maar de neutraliteit van Gemert wordt gerespecteerd. De Duitse Orde bezit een militaire faam als dé beschermer van de Europese christenheid en behoudt die zelfs wanneer ze in de loop van de zestiende eeuw de macht over de Duitse Ordestaat aan de Oostzee verliest. Karel V helpt de Duitse Orde door een crisisperiode. In 1525 legt grootmeester Albrecht van Brandenburg het ordekleed af, wordt Luthers, leenman van de (katholieke) koning van Polen en erfelijk hertog van Pruisen. Keizer Karel spreekt de rijksban over hem uit en claimt Pruisen als rechtmatig erfdeel van de Duitse Orde. De Duitsmeester (dat is de Meester van de Duitse Orde in de Duitse en Wälsche Landen), krijgt nu de titel van Administrator van het Hoogmeesterdom, ter bewaring van de rechten van de Orde op Pruisen. En het is Karel V die de nieuwe grootmeester in zijn ambt bevestigd. Mergentheim wordt de nieuwe residentie en samen met Duitse vorsten zorgt de keizer ervoor, dat Mergentheim soeverein gebied wordt (nota bene zoals Gemert al was!). Op de Rijksdag krijgt de grootmeester een rang boven alle prins-bisschoppen en de keizer bevestigt de exemptie van allerhande belastingen voor Duitse Ordegoederen, van groot belang voor het welvaren van de Orde.

De Turken staan in 1529 voor Wenen en de keizer heeft in zijn eigen Duitse Rijk een hoop te stellen met de zich sterk verbreidende reformatie. Hij ondervindt daarbij steun van Wijnand van Breijel, de landcommandeur van Biesen en tevens landsheer van Gemert, die hij inhuurt als veldheer en uit naam van de keizer, Friesland, Groningen en Overijssel onderwerpt en toevoegt aan de Bourgondische Nederlanden.

Korte tijd fungeert Van Breijel dan als tijdelijk stadhouder-gouverneur van deze nieuwe Bourgondische Nederlanden. En als in 1548 de keizer voor de Bourgondische erflanden een aparte status creëert binnen het Duitse Rijk (de Bourgondische Kreits) dan vernieuwt Van Breijel in Gemert de voorburcht van het kasteel, bouwt er een nieuwe poort en een jaar of wat later de donjon. Zijn aangebrachte wapen en zijn devies “So Goet Is Got” leggen er nog steeds getuigenis van af.

Binnen dat ‘Bourgondische Geheel’ bewaakt Zijne Excellentie Van Breijel ook de soevereine en neutrale status van Gemert. Rond 1540 verbiedt hij zijn Gemertse onderdanen nog “bescrijefbrieven te halen of iemanden buyten de Gemertse Banck te betrecken” een en ander op straffe van de ontzegging van het gebruik van de geme(ent)e gronden. Een verordening waarmee hij een eind wil maken aan het idee dat ’s-Hertogenbosch, Helmond en andere plaatsen daaraan Brabantse rechten over Gemert denken te kunnen ontlenen. De consequentie is dat Gemert een eigen notaris krijgt.

Curieus is zeker ook de in Van Breijels regeringstijd door de gemeentesecretaris genoteerde ordonnantie “Niemant en sal van Luteren noch van sijn secte of gelove vermanen int goet of int quaet.” Het getuigt van een eigen Gemerts beleid dat past bij de status van neutraliteit en onpartijdigheid. Inmiddels is de Tachtigjarige Oorlog uitgebroken. Uit 1586 dateert een akte van Prins Alessandro Farnese, hertog van Parma, en Spaanse landvoogd te Brussel (1578-1592). Hij verleent daarbij sauvegarde (een waarborg tegen militair geweld en overlast) aan de Duitse Orde en in het bijzonder aan de commanderij en de inwoners van Gemert. Een jaar later sticht landcommandeur Hendrik van Ruijschenbergh een katholieke Latijnse School en begiftigt die met jaarlijks twaalf studiebeurzen. Binnen een paar decennia is het één van de weinige plaatsen binnen de huidige grenzen van Nederland waar nog katholiek middelbaar onderwijs wordt gegeven. De Spaanse koning Filips II geeft toestemming om inkomsten van de commanderij Gemert uit Brabantse plaatsen (waaronder Bakel, Milheeze en Deurne) te bestemmen voor het (voor hem buitenlandse) gymnasium in Gemert. De stad Helmond is dan juist weer eens flink belegerd en met uitzondering van het kasteel geheel verwoest inclusief de daar gevestigde Latijnse School. De school in Gemert, waarin nu gevestigd Historisch Studiecentrum Gemert (gemeentearchief Gemert-Bakel en heemkundekring “De Kommanderij”), kun je zien als een product van de contrareformatie maar ook als een oorlogsproduct-van-toen maar dan op vrije grond.

Ontstaan van De kwestie Gemert 14

In 1596 wordt de sauvegarde van landvoogd Parma bevestigd door kardinaal-aartshertog Albrecht in de functie van kapitein-generaal van de koning van Spanje. En van 3 december 1598 dateert een gelijkaardige waarborg van vrijwaring van militaire overlast en belastingen speciaal voor Gemert van prins Maurits, gericht aan de gouverneur van Nijmegen. Gemert wordt wel eens geplaagd door rondtrekkende legerbenden — want die zijn met oorkonden over neutraliteit niet tegen te houden — maar de schade blijft mede door het aantrekken van militaire beschudders, gides en sauvegardiers beperkt tot incidenten. In deze troebele tijden blijven voor Gemert zelfs de privileges van tolvrijdom gerespecteerd door beide partijen. Merkwaardig genoeg komt daarin pas verandering tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). Dan krijgen met steun van prins Maurits de fundamentalisten onder de calvinisten de overhand. Het door raadpensionaris Oldenbarneveldt en wijlen Willem van Oranje aangehangen uitgangspunt van godsdienstige verdraagzaamheid in de strijd met Spanje wordt verlaten. Oldenbarneveldt wordt in 1619 op het Binnenhof onthoofd. Hugo de Groot, een andere voorstander en rechtsgeleerde, wordt gevangengezet op Slot Loevestein en de Duitse Ordebalije Utrecht wordt gedwongen te kiezen voor een calvinistische landcommandeur. Gemert waar in 1613 juist twee jaarmarkten zijn ingesteld, verliest om te beginnen zijn privileges van tolvrijdom, maar soevereiniteit en neutraliteit blijven nog gerespecteerd. In 1627 echter zaait Constantijn Huijgens, secretaris van prins Frederik Hendrik, daarover bij de Staten- Generaal in Den Haag de nodige twijfel. Gemert protesteerde er naar aanleiding van aanslagen voor Brabantse Contributiën. De om advies gevraagde Raad van Brabant is duidelijk: Ghemert behoort vrij ende exempt te sijn van de Souverainiteijt van Brabant, naedemael uijt de bijgevoechde stucken claerlijcken blijckt. Huijgens bevalt dat niet en vraagt de Raad van Holland om náder advies: waarom Gemert vrij zou zijn van verpondingen en andere provinciale lasten, terwijl de commanderijen in Holland gewoon contribueren? Wij kunnen nu dan wel opperen van een vergelijking van appels en peren, maar de Raad van Holland heeft op die vraag (gemakshalve) geen antwoord en stelt dat een en ander maar eens goed moet worden uitgezocht. Gemert hoeft vooralsnog niet mee te betalen aan de Contributiën, maar het door de Raad geproduceerde archiefstuk laat Constantijn Huijgens bovenop liggen in het dossier dat zich nu in Den Haag ontwikkelt en dat al gauw het etiket krijgt van ‘De kwestie Gemert’.

Aanloop naar het soevereiniteitsproces met Den Haag 14

In september 1629 verovert prins Frederik Hendrik ’s-Hertogenbosch, waarmee de hele Brabantse Meierij als Staats wordt beschouwd. Al snel is de vraag aan de orde of ook Gemert daaronder valt. In 1632 neemt de prins Maastricht in. De prins-bisschop van Luik is daar voor de helft gerechtigd en bij de bezetting worden alle rechten van de prinsbisschop gerespecteerd omdat het prinsbisdom niet tot de vijandige Spaanse Nederlanden behoort maar valt onder het Duitse Rijk. De aanwezigheid in de stad van de stadsresidentie van de landcommandeur van Biesen brengt de Staten-Generaal op het idee de overhoofdigheid van de Balije Biesen, inclusief het soevereine Gemert, op te eisen. De grootmeester van de Orde heeft dit al voorzien en gebiedt daarom de in 1634 aangetreden nieuwe landcommandeur om zich niet in Maastricht te vestigen maar in Alden Biesen, de zetel van oudsher. Deze landcommandeur is Godfried Huyn van Geleen, militair actief in de Dreissigjährige Krieg voor de Katholieke Liga in het Duitse Rijk (maar buiten de Bourgondische erflanden). Deze nieuwe vrijheer van Gemert is bij zijn aantreden opperbevelhebber van de troepen in Westfalen en in 1637 leidt hij vandaaruit in opdracht van de Duitse keizer een strafexpeditie naar Hessen, waar hij 17 steden, 47 kastelen en 300 dorpen in vlammen op laat gaan. Heer Godfried is daar bepaald niet geliefd geweest en evenmin bij de hoogmogende heren in Den Haag, want het geldt hier Hessische geloofsgenoten. Hessische troepen in het Rijnland eisen van Gemert genoegdoening voor de daden van hun vrijheer die zijn inhuldiging in Gemert als nieuwe landsheer heeft uitgesteld tot 1638. Gemert vraagt Den Haag om bijstand, maar in de Raad van State is het de Prins van Oranje zelf, die in februari 1641, een geduerige sauvegarde, die de inwoners van Gemert tegen de Hessen zou kunnen beschermen, resoluut afwijst met de argumentatie dat de Republiek een alliantie heeft met Hessen en dat Gemert bovendien niet Brabants is of wil zijn.15

Op 23 augustus 1643 staat een Hessische troep, deel uitmakend van het Staats-Hessisch garnizoen te Kalkar, opeens in het centrum van Gemert. Zij eist van de inwoners een flinke geldsom voor de in hun geboorteland bedreven wandaden van de inmiddels tot veldmaarschalk bevorderde Godfried Huyn van Geleen. Als daar niet tot hun tevredenheid op wordt gereageerd, leggen ze beslag op alle koeien en paarden van het dorp die ze met 33 mannelijke gijzelaars afvoeren. Net over de landsgrens worden die in het St.-Antonisbroek vermoord. Nog tien jaar betaalt Gemert een zware oorlogsschatting om herhaling van het gebeurde in 1643 te voorkomen.

De bevolking van Gemert neemt het de commandeur Caspar Ulrich van Hoensbroek ernstig kwalijk dat hij al zo lang buiten Gemert verblijft en geen maatregelen neemt ter bescherming van de inwoners. De gemeentesecretaris getuigt dan dat hij als koerier grote geldbedragen moest bezorgen in Brussel en in Den Haag waar de commandeur verbleef met een maitresse, de zus van de vrouw van zijn broer. Dat hij daar was voor overleg in zake de soevereiniteit van Gemert blijkt een voorwendsel. Al jaren achtereen weigert Van Hoensbroek bovendien zijn ondergeschiktheid aan landcommandeur en kapittel van Biesen te aanvaarden. In Gemert krijgt hij met welhaast iedereen ruzie en vervangt naar eigen goeddunken de ene bestuurder na de andere. Buiten Gemert lopen er ook enkele civiele procedures tegen de commandeur. Als ridder van de Duitse Orde beroept hij er zich op dat hij zich alleen voor de Orde hoeft te verantwoorden en dat hij voor geen enkele andere rechtbank kan worden gedaagd. Door de Haagse Raad van Brabant is hij daarom bij verstek veroordeeld. Wanneer landcommandeur Huyn van Geleen in de herfst van 1647 met vier commandeurs naar Gemert komt voor een visitatie is Van Hoensbroek gevlogen. Op 9 december van dat jaar wordt hem de commanderij Gemert ontnomen. De commandeurs Van Lützenrode (Vught) en Van Bocholtz (Ramersdorf) worden aangesteld als voorlopige bestuurders. Als landsheer van Gemert stelt Van Geleen een nieuwe schout aan, vervangt vijf van de zeven schepenen en laat de rentmeester arresteren. Van Hoensbroek beklaagt zich intussen in Brussel bij grootmeester Leopold Willem van Oostenrijk, tevens landvoogd van de Spaanse Nederlanden, over de landcommandeur die hem de commanderij heeft ontnomen. Maar snel wordt hem daar duidelijk gemaakt dat hij hier nul op rekest krijgt.

Hoensbroek besluit dan tot een noodsprong en wendt zich tot de Staten-Generaal van de Verenigde Nederlanden in Den Haag met het verzoek hem met gewapende macht te herstellen in het bezit van de commanderij, waarvan hij is beroofd door de in protestante kringen gehate oud-veldmaarschalk Huyn van Geleen. Hij motiveert zijn verzoek met de stelling dat de Staten-Generaal de protectie bezit over Gemert omdat de commanderij gelegen is binnen de Meierij van ’s-Hertogenbosch en dat zij door de verovering van de stad in de rechten is getreden van de vroegere hertogen van Brabant.

Een argumentatie die haaks staat op de inhoud van verscheidene rekesten die hij gedurende zijn commandeurschap naar Den Bosch en Den Haag stuurde, wanneer er weer eens inbreuk was gepleegd op de neutraliteit en soevereiniteit van Gemert. Maar nu denken ze in Den Haag niet lang na over Hoensbroeks verzoek.

Op 13 februari 1648 ligt er al een plakkaat waarin de Staten-Generaal ter kennis brengt dat zij commandeur Van Hoensbroek, de inwoners van Gemert en alle goederen van de commanderij in speciale protectie neemt. Op 22 februari wordt Van Hoensbroek in gezelschap van de graaf Van Horne met 500 ruiters en soldaten van het garnizoen Grave in het bezit van de commanderij hersteld. De commandeurs ad-interim moeten vertrekken. De nieuwe schepenen worden weer afgezet, de oude aangenomen, enzovoorts. De landcommandeur, spoorslags op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen in Gemert, gaat naar Den Haag en denkt de in Gemert begane onrechtmatigheid even te kunnen uitleggen, maar er wordt slechts een commissie ingesteld.

Een politiek proces van traineren en traineren 1648-1662

Uit 1964 dateert de doctoraalscriptie van Wim van Lankveld uit Gemert. Het leest als een spannend verslag — soms van dag tot dag — over het proces tussen de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden en de Duitse Orde over het bezit van Gemert gedurende de jaren 1648-1662.16 In zijn afstudeertijd is er van een toegang tot archieven zoals we die nu kennen nog nauwelijks sprake.

Maar alle resoluties van de Staten-Generaal en van de Raad van State in zake de Kwestie Gemert heeft hij gezien, chronologisch geplaatst, voorzien van een passende context en daarmee verbaast hij nu iedereen nog hoe gemakkelijk de Staten-Generaal indertijd het besluit namen om aan de wensen van de afgezette commandeur tegemoet te komen en over te gaan tot bezetting van Gemert. Natuurlijk protesteert de Duitse Orde. En dan volgt een proces van veertien jaar traineren om uiteindelijk toch toe te geven en afstand te doen van alle aanspraken op soevereiniteit en superioriteit over Gemert. Bij Van Lankveld lezen we dat in 1650 de Hoge Raad van Holland dat al adviseerde. Hij haalt een rapport aan van deze Raad aan de Staten-Generaal met de conclusie dat Gemert valt onder de Meierij van ’s-Hertogenbosch en dus ressorteerde onder de soevereiniteit van Brabant, maar acht het vervolgens verstandig voor de Staten-Generaal om te streven naar een minnelijke schikking met de grootmeester, die het land een zo groot mogelijk voordeel zal opleveren. Dit is merkwaardig. Maar niet wanneer je bedenkt dat de Hoge Raad hier had bevonden dat Gemert NIET onder Brabant viel, want dan kon de Staten-Generaal een profijtelijke schikking wel vergeten. Van Lankveld schetst de veroorzaker van het conflict, de afgezette commandeur Van Hoensbroek, als een bijzonder onaangenaam persoon. Zijn onderdanen noemt hij ’het strontvolk van Gemert’, een andere keer als ‘een volkjen met ondeughde ende goddeloosheijt soo groot, soo lichtveerdich, bedrieglijk ende leugenachtich’ dat hij niet kan geloven dat er ergens ’in de gansche christenheijt sulcker bouren gelijck te vinden’ zijn. Pastoor en kapelaan noemt hij ’hoerachtige paepen’ die hij als ‘muitmaeckers en perturbateurs’ van de gemeente zal laten arresteren. En de grootste boef is natuurlijk landcommandeur Godfried Huyn van Geleen, ’dien boosen ende geltgierighen, bedriegende falsaris’.

De bezetting van Gemert door Staatse troepen speelt zich af heel kort voor het einde van de Tachtigjarige Oorlog. De Vrede van Münster hangt in de lucht. De grenzen tussen de Republiek en de Spaanse Nederlanden zullen worden bepaald op basis van de bestaande status quo. Een apart in het leven te roepen college, de Chambre-Mi-Partie moet uitsluitsel geven over waar de begrenzing tot problemen aanleiding geeft. Wanneer in juni 1648 het vredesakkoord zijn beslag krijgt, verschijnt in Gemert binnen 14 dagen precies zoals in Meierijsche plaatsen het plakkaat dat alle priesters moeten vertrekken en dat de kerk wordt overgedragen aan de nieuwe religie. De bevolking van Gemert kan het niet geloven en protesteert. Pastoor, koster en prior van het predikherenklooster worden gevangengenomen en afgevoerd naar ’s-Hertogenbosch. Later komt een predikant met een troep ruiters onder aanvoering van de schout van Peelland bezitnemen van de kerk. Altaren, beelden en andere ornamenten worden uit de kerk verwijderd om later te worden geveild.

De Latijnse School en de kerk van Handel worden gesloten. Zelfs het dorpsarchief wordt in beslag genomen en afgevoerd naar elders. De schout van Gemert, die betuigt dat hij alleen afgezet kan worden door degene die hem heeft aangesteld, wordt gearresteerd en gaat achter slot en grendel in de Gevangenpoort te ’s-Gravenhage. Er komt een Staats garnizoen op het kasteel. Commandeur Van Hoensbroek kan het in Gemert ook niet langer uithouden en verhuist ook naar ’s-Gravenhage maar op vrijwillige basis.

De verwikkelingen rond Gemert leiden tot een internationaal maar allesbehalve hoogstaand dispuut. De Hoge Raad van Holland en Zeeland stelt de Staten-Generaal in het gelijk. De door de Duitse Orde ingeschakelde Grote Raad van Mechelen komt tot een tegengesteld oordeel. Een padstelling waar de Staten-Generaal bewust op aan lijkt te sturen. Behandeling van de kwestie Gemert in het College van de Chambre- Mi-Partie wordt afgewimpeld omdat Gemert al is bezet voordat de Vrede van Münster werd getekend.

De procesdossiers van beide partijen groeien jaar na jaar aan met afschriften van overal vandaan gesleepte historische bescheiden die elkaars vaak onjuiste of onvolledige interpretaties bestrijden. Om een indruk te geven van de hoeveelheid stukken waarom het gaat: in 1648 handelt één op de tien van de bij de Raad van State ingekomen stukken over Gemert. In het bijna rechteloos geworden Gemert passeert ook van alles.17 Tot overmaat van ramp strijken in de betwiste gebieden van Oost-Brabant de legerbenden van de hertog van Lorreinen neer. Gemert wordt gebrandschat en geplunderd. In 1655 overlijdt Van Hoensbroek in Den Haag. Plotseling. Zijn lichaam wordt naar Gemert vervoerd en hij wordt in het priesterkoor van de kerk begraven. De zware zerk op zijn graf krijgt nooit een opschrift.

In Den Haag lijkt dan pas het besef door te dringen dat hoe dan ook de nieuwe kasteelheer een commandeur van de landcommanderij Biesen zal moeten zijn. Die is eigenaar en daar wordt niet aan getornd. Het proces loopt dan helemaal vast. Geleidelijk komt er pas weer schot in als de grootmeester de hulp inroept van de Duitse keizer, zijn broer. Die wil helpen als Gemert weer deel wordt van het Duitse Rijk en dat staat haaks op de eis van de Spaanse koning om te worden hersteld in het beschermheerschap van Gemert. Maar enige inmenging van de Spaanse koning biedt Gemert geen enkel soelaas. Hij heeft in Den Haag afgedaan en wordt volkomen genegeerd. Maar de Duitse keizer, daar kan en wil Den Haag niet omheen. Nog minder wanneer alle Duitse keurvorsten zich achter de keizer scharen met betrekking tot de ‘Kwestie Gemert’. Het soevereiniteitsproces is en blijft in alle opzichten een politiek proces.

Pas na veertien jaar is er dan eindelijk een akkoord. De Staten-Generaal laat alle soevereiniteit én superioriteit over Gemert aan de Duitse Orde. Kerk en Latijnse School worden teruggegeven op voorwaarde dat de commanderij instaat voor de vrije uitoefening van de ware gereformeerde christelijke religie. En heel curieus: de katholieke commandeur krijgt het recht tot aanstelling van de dominee. Verder mogen in Gemert geen nieuwe kloosters worden gesticht en moet de Duitse Orde 40.000 gulden betalen aan proceskosten. Die kosten wikkelt de Orde geheel op Gemert af. Maar bij de afkondiging van het akkoord is het feest in Gemert.

Opbloei soeverein Gemert

Al met al is in het soevereiniteitsproces Gemert maar ten dele recht gedaan. Wel breekt nu een periode aan met een bijna unieke positie in de Lage Landen. Godsdienstvrijheid voor zowel katholieken als gereformeerden. Bijzonder is ook dat de commanderij Gemert eigenaar is van zowel een katholieke als een protestante kerk. Als beloning voor het oplossen van de Kwestie Gemert wordt landcommandeur Van Bocholtz nog in de week van de ondertekening van het akkoord door de keizer benoemd tot diens kaiserlichen Geheimrat. In hetzelfde jaar wordt hij ook lid van het uit drie bobo’s van de Duitse Orde bestaande Directorium voor de nog minderjarige nieuwe grootmeester. Wanneer één van zijn opvolgers als landcommandeur en in die kwaliteit soeverein landsheer van Gemert bij een topjurist van de Duitse Orde informeert naar de precieze inhoud van zijn macht over Gemert, dan krijgt hij als antwoord “Es ist dieselbe souverainität als ein Fürst und Herr im Römischen Reich hatte”.

Het onderwijs aan de Latijnse School wordt hervat. Het aantal studenten, dat van ver buiten de heerlijkheidsgrenzen toestroomt, klimt in tien à vijftien jaar tot over de honderd en er is een relatief hoge doorstroming van studenten naar de universiteit van Leuven. In 1728 komt het daar zelfs tot de oprichting van een aparte studentenvereniging de Congregatio Municipii Gemertanii. In de periode 1735-1760 vindt een grootscheepse restauratie en renovatie van het kasteelcomplex in Gemert plaats. De Gemertse weefnijverheid kan in de achttiende eeuw concurreren met die van Helmond en Tilburg en in het eerste kwart van de achttiende eeuw geldt Gemert ook als een orgelbouwcentrum. Omdat buiten Gemert de katholieke godsdienst verboden en later slechts in schuurkerken wordt gedoogd, groeit het dorp Handel uit tot een florerend bedevaartsoord van Maria, niet toevallig de patrones van de Duitse Orde.

Den Haag beschouwt Gemert voortaan als buitenland. Het minivorstendom Gemert is welvarender dan de dorpen in de Meierij en het inwonertal streeft die van de stad Helmond, hoofdstad van Peelland, ruim voorbij. In 1780 en dan opnieuw in 1785 krijgt die welvaart wel een flinke klap door twee grote dorpsbranden die 60 en daarna 150 woningen in de as leggen.

De Fransen verkopen Gemert

In september 1794 trekt het Franse leger Gemert binnen om ook hier “vrijheid, gelijkheid en broederschap” te brengen. Dat is het einde van het Vorstendom Gemert. Gemert wordt ingelijfd bij Frankrijk en in 1800 verkocht aan de Bataafse Republiek, het latere Koninkrijk Holland onder koning Lodewijk Bonaparte. In 1810 wordt hij afgezet en ziet zijn koninkrijk, inclusief Gemert, dan ingelijfd worden bij het keizerrijk Frankrijk door zijn grote broer Napoleon. In het voorafgaande jaar heeft de laatste de Duitse Orde in alle staten van de Rijnbond gewoon opgeheven. Alle vroegere bezit van de Duitse Orde is in beslag genomen en in de loop van 1813 wordt het kasteel voor 27.000 francs verkocht aan vastgoedondernemer Adriaan van Riemsdijk. Eind 1813 wordt het Koninkrijk der Nederlanden uitgeroepen en wordt Gemert een gewone Nederlandse gemeente. De grootmeester van de Duitse Orde in Wenen die geen enkel soeverein bezit meer heeft, stuurt in 1815 een brief aan de Nederlandse koning Willem I (1772-1843). Hij benadert de koning — in zijn jeugd aspirant-lid van de Duitse Orde — met de vraag Gemert haar onafhankelijkheid terug te geven. Het antwoord laat nóg op zich wachten.

Tot besluit

Jarenlang is het vroegere Gemert aangeduid als ‘Vrijstaat’, daarmee in het midden latend wat dat precies inhield. Dat met het Akkoord van 1662 een vrijstaat tot stand komt waarnaartoe allerhand gespuis hun toevlucht zoekt is een kletsverhaal, ontleend aan de in ons land bijna unieke vrijheid van godsdienst in Gemert voor zowel katholieken (gespuis?) als protestanten. Om van die slechte naam van vrijstaat af te komen sluit Gemert in 1685 met Den Haag een uitleveringsverdrag voor (echte) misdadigers. Ook spreekt men wel van een Vrije of Hoge Heerlijkheid. Die terminologie staat voor een eigen rechtspraak tot en met het halsrecht (de doodstraf). Maar dat is voor Gemert — zoals uit deze verhandeling moge blijken — toch echt te mager. In de zeventiende eeuw is nagenoeg de helft van de heerlijkheden in de Meierij een vrije of hoge heerlijkheid. In beschouwingen ten aanzien van de vaderlandse geschiedenis past ook de erkenning van Gemert Vorstendom. Daar kun je natuurlijk moeilijk over doen maar wanneer je het Woordenboek der Nederlandsche Taal ter hand neemt, dan vind je daar voor ‘vorst’ als eerste betekenis: Titel van en benaming voor het mannelijk soeverein hoofd van een onafhankelijk gebied, inzonderheid keizer, koning of prins; van geen hoogeren gezagsdrager afhankelijk oppergebieder, regeerder of heerscher in een bepaald land; eerste of hoogste machthebber in een rijk; monarch, landsheer; souverein. Enz. enz. Vorstendommen zijn er in allerhande gradaties dat moge duidelijk zijn. Gemert van vóór 1795 was er één van.

Noten

1. Ad Otten, Vorstendom Gemert? in: GH 2013 nr.2, blz.24-26

2. Jan Timmers, Oorkonden van Gemert op www.heemkundekringgemert.nl, transcriptie (AO) van het Akkoord d.d. 1662.06.14

3. Jan Timmers, De onafhankelijkheid van Gemert, in: GH 2018 nr. 4, blz.1-6.

4. Jan Timmers, Snellard van Gemert, heer van Gemert, in: GH 2020 nr.1, blz.17-21.

5. Zie noot 3

6. Ad Otten, De vestiging van de Duitse Orde in Gemert 1200-1500, Gemert 1987; Vgl. Brokken, H.M., De vestiging van de Duitse Orde te Gemert, in: Varia Historica Brabantica deel V, ’s-Hertogenbosch, 1976.

7. Ad Otten, Oorkonde uit 1271, archiefstuk van het jaar! Vorstelijke aanwijzing van Gemert Vorstendom! in: GH 2016 nr.3, blz.38-40. Voor Latijnse tekst en vertalingen (MHJ Pennings, Fr. Slits) zie noot 2.

8. De datering van de oorkonde van Luik is januari 127, dat is twee maanden voorafgaand aan de Gemertse oorkonde. De oorkonde van Aken is van 1280. De transcriptie daarvan is als bijlage opgenomen in ‘Resolutiën en adviezen rakende de souvereiniteit over Gemert’, 1651-1652, blz. 116 (Gemeentearchief Gemert-Bakel – bibliotheek nr. 2858); inmiddels vertaald door Fr. Slits.

9. B.J.P. van Bavel, Goederenverwerving en goederenbeheer van de abdij Mariënweerd 1129-1559, Hilversum 1993, p.150 e.v.

10. G.F. van der Ree-Scholtens, De grensgebieden in het noordoosten van Brabant ca. 1200-1795; Institutionele en juridische aspecten, Brabantse Rechtshistor. Reeks 6, Assen/Maastricht 1993, p.52-54.

11. Ad Otten, Neergang en Opkomst: Van Gemerts versus Duitse Orde, In: A. Thelen, Het Hooghuis te Gemert – Archeologisch en historisch onderzoek betreffende het middeleeuwse kasteel van de heren van Gemert, Gemert 2001; Vgl. noot 6 p.80-84.

12. Jozef Mertens, Gemert, de parel aan de Biesense kroon, In: Ton Thelen ed., Soevereine Heerlijkheid Commanderij Gemert, Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert nr.30, Gemert 2009.

13. Jan Timmers, De Gemertse Peel geclaimd door Brabant, kroniek van een bizar grensconflict, in: GH 2018 nr.1, p.14-23.

14. Ad Otten, De aanloop naar het proces over de soevereiniteit van Gemert (1648-1662); lezing op het Symposium Geestelijke Ridderordes, Utrecht 30.11.2007; Ordonnantie prins Parma d.d. 1.10.1585

15. Gemeentearchief Gemert-Bakel, Inventaris Gemert 1407-1794 invnr. 249a.

16. Wim G. van Lankveld, Het conflict tussen de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden en de Duitse Orde over het bezit van de heerlijkheid Gemert, gedurende de jaren 1648-1662, doctoraalscriptie Rijks Universiteit Utrecht, 1964, niet gepubliceerd; manuscript geschonken aan Gemeentearchief Gemert-Bakel.

17. W. Lindemann, De Raad van Brabant en het conflict over de soevereiniteit van Gemert 1648-1662, in: Van Blauwe Stoep tot Citadel, ’s-Hertogenbosch 1988.

2020-02-4-28-Vorstendom-Gemert.pdf