GH-2021-01 ‘De Amsterdammer’ zag Gemerts kasteel afbranden

Pa u l Ve r h e e s

Wie zich geen voorstelling kan maken van het Gemertse kasteel, wordt op 22 april 1883 een handje geholpen door landelijk dagblad ‘De Amsterdammer’: “Het kolossale gebouw, uit de eerste helft der vorige eeuw, deed, wat grootte en vorm betreft eenigszins denken aan het Koninklijk paleis te ’s-Gravenhage.”

Deed denken, inderdaad. Verleden tijd. Want de krant beschrijft in geuren en kleuren hoe het kasteel in de nacht van 19 op 20 april door brand wordt verwoest: “Donderdag avond omstreeks kwart over elven ontdekten ingezetenen van Gemert, dat er op het kasteel, thans bewoond door fransche jezuïeten, brand was uitgebroken. De bewoners waren allen te ruste en het was een zeer moeielijk werk hen te wekken, daar het kasteel door breede grachten en zware poorten van de buitenwereld is afgesloten. Toen eindelijk de aandacht der bewoners door het geschreeuw der gemeentenaren en het luiden der klokken was gewekt, had de brand reeds zulk een omvang genomen, dat zij zich ter nauwernood konden redden en aan redding van het gebouw niet meer te denken viel.”

Gebeeldhouwde hardsteen 

De krant beschrijft dat de brand is ontstaan in een bijgebouw waar zich de smederij, timmerwerkplaats en bakkerij bevonden. Dat is ongeveer op de plek waar midden jaren dertig de kapel is gebouwd. “Langs de lijst van het dak deelden de vlammen zich spoedig aan het kasteel mede, dat thans van binnen geheel is uitgebrand.” Alleen de buitenmuren bleven staan, aldus ‘De Amsterdammer’. “Een gebeeldhouwde hardsteen van ongemeen grooten omvang, welke boven in het gebouw was ingemetseld vertoonende de wapens der Duitsche orde en van den commandeur, die het kasteel deed bouwen, is – vreemd genoeg – op zijne plaats blijven zitten.” De krant bericht dat de kostbare bibliotheek grotendeels gered is, maar dat het meubilair nagenoeg geheel verbrand is. Ook: “De vele bijgebouwen, die van veel ouderen datum en uit oogpunt van geschiedenis en kunst veel belangrijker zijn, bleven gelukkig gespaard. Allerwege zijn in die gebouwen wapens en opschriften aangebracht.”

Verzekering

De schade wordt geraamd op 120.000 gulden, weet de krant. Hoe het met de verzekering zit is minder duidelijk: “Men zegt, dat alles verzekerd is bij de Maagdenburger brandassurantie-maatschappij. Sommigen echter beweerden, dat niets was verzekerd, anderen, dat het contract van verzekering wegens eene informaliteit nietig zoude zijn. Met zekerheid kan uw verslaggever hieromtrent niets te weten komen.” Andere kranten melden later overigens een schade van twee ton.

Veel kranten hebben destijds over de kasteelbrand geschreven. De meeste landelijke kranten beperken zich tot een kort bericht. Zo niet ‘De Amsterdammer’ die nog geen vier maanden voor de kasteelbrand, op 1 januari 1883, is opgericht. De krant, die in 1896 door ‘De Telegraaf’ uit de markt is gedrukt, heeft zelfs een verslaggever ter plaatse, zo mag blijken uit het ooggetuigenverslag dat de krant brengt. ‘

De Amsterdammer’ heeft, zoals de meeste kranten in de negentiende eeuw, een rechttoerechtaanopmaak zonder foto’s of illustraties. De tekst begint linksboven aan de pagina en de lezer kan de kolommen uitpluizen tot rechtsonder. Hier en daar kondigt een klein kopje een nieuw artikel aan. Wie zich een voorstelling wil maken van de brand, is overgeleverd aan de beschrijving van de verslaggever.

Gelukkig heeft ‘De Amsterdammer’ een verslaggever met een gouden pennetje ter plaatse, zodat zeer beeldend is beschreven wat er in die nacht van 19 op 20 april 1883 in Gemert gebeurt: “De ruïne levert een grootsch aanzicht. De bewoners van het kasteel, allen in geestelijk habyt, werken druk aan de blussching mede. Men ziet hen aan de brandspuiten, boven op de daken water scheppende en voortdurend in de gebouwen verdwijnen, om met een of ander half verbrand voorwerp terug te keeren. De gewone fransche bedrijvigheid en opgewektheid kenmerken hunne bewegingen.”

Platte Gemertsche dialect

Van doelmatige communicatieprotocollen is bij de brandbestrijding geen sprake, kunnen we opmaken uit het verslag: “Allerwegen hoort men fransche uitroepen, elders spreekt een Jezuïet Duitsch om zich verstaanbaar te maken, ginds weer verneemt men het platte Gemertsche dialect naast het zuiver Nederlandsch.” Hoewel de brand voor de jezuïeten ongetwijfeld een dramatische gebeurtenis is geweest, schrijft de verslaggever van ‘De Amsterdammer’ er over met een luchtigheid als betreft het de recensie van een toneeluitvoering, getuige het slot van zijn krantenartikel: “Die bedrijvigheid, dat spreken van verschillende talen, gevoegd bij den grootschen en vreemden indruk, welke die eeuwenoude gebouwen met hunne torens, wapens en inschriften en daarnaast die kolossale rookende ruïne op den toeschouwer maakt, stempelt het geheel tot iets zeer merkwaardigs, dat den toeschouwer niet licht uit het geheugen zal gaan.”

Brandkast

Wie in elk geval niet getreurd zal hebben om de brand, is de Bossche brandkastfabrikant P. Timmermans. In de jaren na de brand adverteert hij in diverse landelijke en regionale dagbladen regelmatig met een attest dat hij ontving van priesterprocurator A. Feijerstein van ‘het voormalig Kasteel Gemert’. Timmermans laat in de advertentie de lezers mededelen dat hij “thans wederom het genoegen heeft een attest te ontvangen van de bevinding eener zware Brandproef op het Kasteel te Gemert van een zijner door hem gefabriceerde Brandkasten”. Hij laat de tekst van het attest opnemen in de advertentie en schrijft erbij dat het origineel voor iedereen ter inzage ligt.

Pater Feijerstein betuigt zijn “onbeperkte tevredenheid over de door U Edele aan ons het vorig jaar geleverde brandkast en de openlijke verklaring dat zij in den verschrikkelijke brand, die het oude Kasteel van Gemert verwoestte, de uiterste proef met de meest uitstekende uitkomst heeft doorstaan. De kunstmatige beproevingen, aan welke dergelijke voorwerpen worden onderworpen, zijn kinderspel bij hetgene de Brandkast alhier doorstond”.

Rood en wit gloeiend

Feijerstein beschrijft het inferno dat de brandkast heeft doorstaan. Van één tot vier uur ’s nachts stond de brandkast in een “ontzaglijken vuurstapel van hout, meubelen, allerlei goederen en brandstoffen, die op elkander vielen, en was zij blootgesteld aan het nederstortend en zware houtwerk, balken etc. van eene oude kap en verdere betimmeringen. Toen zij temidden van die verschrikkelijke vuurmassa rood en witgloeiend was gestookt, bezweek de vloer en stortte zij naar beneden om aldaar nog tot 6 uur in den morgen de proef verder door te staan. Eerst toen slaagde men er in, dezelve uit het vuur te halen; zij bleek uitstekend te hebben weerstaan”.

Eind goed, al goed. Het letterslot van de brandkast werkte nog, de sleutel paste nog en de papieren en waardevolle bezittingen werden ‘volmaakt ongeschonden’ uit de brandkast gehaald. Het kasteel zelf herrees binnen een jaar uit de as. De jezuïeten zouden nog tot de Eerste Wereldoorlog op het kasteel in Gemert wonen.

Voor tekst in PDF met afbeeldingen