GH-1999-02 Gemerts Dialect

 

Wim Vos

vervolg woordenlijst Riet Jonkers-van der Putten

néést-aj
o ev/mv -èèr: nestei (ei dat men bij het wegnemen van de eieren van kippen, enz. in het nest laat liggen, opdat de kip er nog meer zal leggen). Haj kan ze néést-aj nie vénge: hij kan zijn draai niet vinden, hij is erg onrustig.
obdoekke
ww: weggaan. Waj kanne wél obdoekke: wij kunnen wel weggaan.21
ôssele
ww: werken. Haj ôsselt nie slèècht: hij werkt niet slecht. Ik denk dat deze betekenis is afgeleid van de eigenlijke betekenis: voedsel zoeken door kippen. Het woord zou afgeleid kunnen zijn van ‘aas’: voedsel.22
pèrt
o ev/mv pèèrt verkl pèrtje: paard. Bîtter ‘n aaw pèrt kepòt az ‘n joong versleete (bedörve):
(spottend) als ouderen het werk moeten doen terwijl jongeren toezien.
pèrme`grássie
zn genus? ev/geen mv: smeekbede. Het woord komt alleen voor in de verbinding pèrme`grássie speule: excuus vragen, iets goed willen maken. [In Deurne is het ‘pèrmetázzie’ in de betekenis van ‘opschepperij’, ‘kouwe drukte’; ‘mákt toch nie zó’n pèrmetázzie’: maak toch niet zo’n kouwe drukte.23 De Bont geeft het woord ook voor de Kempen: ‘pärmegra.si’. Daar komt het alleen voor in de verbinding ‘pärmegra. si sloon’ en dat betekent volgens De Bont hetzelfde als ‘pärmete.re(n)’ (permitteren): 1. dringend bidden, smeken bv. om brood of wat rogge (in oorlogstijd). 2. aangaan, jammeren, klagen.24 In Deurne bestaat dit woord ook: ‘pèrmetéére’: tekeer gaan, klagen, jammeren, maar ook in de ABN-betekenis zich veroorloven.25
Ik denk dat de Gemertse betekenis van pèrmegrássie speule het meest de eerste betekenis van het Kempische ‘pärmete.re’ benadert. In Gemert gaat het echter niet meer om het smeken om iets concreets, maar om vergeving, excuus. In Deurne is de betekenis kennelijk nog meer verwaterd. De verbinding met het werkwoord ‘speule’ wordt door De Bont overigens ook genoemd, niet voor de Kempen, maar voor Uden en Zeeland. Hij citeert nl. Brabantius die eind vorige eeuw voor deze dorpen ‘permegracie speulen’ geeft met dezelfde betekenis als het Kempische ‘pärmegra.si sloon’.26]
piellekezbotter
v ev/geen mv: goedkope margarine. Zijn er misschien meer lezers van Gemerts Heem die dit woord kennen in deze betekenis? Margarine is nog niet zo oud. Uit welke tijd dateert het Gemertse woord en hoe komt men er aan?
plèk
v ev/mv -ke: slons, onhygiënische vrouw. Wan vôl plèk iz dè!
poole
ww: 1. doppen van erwten, tuinbonen. enz.27. Ik moet nòg ‘n maant flòdderbônne poole.
2. een wind, scheet laten. Naw, haj zit nògal te poole!

poppestront
m ev: poppenstront. ‘t Is sô wit as poppestront: ze zijn zeer goed bevriend. (Wit: bevriend28)
raot
ev/mv rööj: (gemeente)raad. Voor de raadsleden afkomstig uit de gegoede burgerij uit de hoofdstraat van Gemert, hadden arbeiders en boeren niet altijd evenveel respect, getuige de volgende zegswijze: ‘t sit in de raot èn ‘t is stront fan de Straot.
raokele (‘ronder -)
ww: erop slaan. (=avdòrse, afslôn). Ge moet ‘r már ‘s chowt onder raokele!
rutsele
ww: overhoop halen, zoeken (in een kast bv.). Haj ‘s wîr lîllek án ‘t rutsele: wat is hij weer druk aan het rommelen.
sjèmmieboks
v ev/mv -e: directoire (vrouwenonderbroekje met elastiek in de band en de pijpen). [Ik vermoed dat het woord een verbastering is van het Franse ‘chemise-enveloppe’, wat hemdbroek betekent. De betekenis die Riek opgaf – en zij heeft het kledingstuk vroeger zelf gedragen – stemt daar echter niet helemaal mee overeen. In het Eindhovens Dagblad las ik n.a.v. de uitbreiding van ‘t Museumke van Mevr. Fien van Berlo-Braks in Handel, dat het mooiste kledingstuk daar een ‘enveloppebroek’ is, “gemaakt uit één geheel, met eigengemaakte knoopjes, dat rond 1890 gedragen werd door notabelen”. Misschien kan Fien ons verder helpen.29]
skaer
v ev/mv skîrre: pen voor het afsluiten van de vènsters (de vensterluiken. Bij het ob de vènsterz doen (:het sluiten van de luiken) ging er een plat ijzer (dat boven aan het kozijn hing) met aan het uiteinde een gat schuin voor de luiken. Door dat gat in het ijzer en het gat onder in het kozijn aan de andere kant van het raam stak men van buiten naar binnen een rond ijzer (de skaer) waarin ook weer een gat zat. Aan de binnenkant stak men door dat gat ‘n peen (:pen), zodat de luiken niet meer geopend konden worden van buitenaf. De skaer had aan de straatkant een kop zodat ze niet door het gat in het kozijn helemaal naar binnen geduwd kon worden. Overdag, bij geopende vensterluiken, liet men de skaer in het gat zitten. De peen die in d’n hèrt door de skaer gestoken moest worden, zal overdag wel op de vensterbank hebben gelegen.
skop
v ev/mv skobbe (skôfte): schouder, hoogste gedeelte van de rug van een groot viervoetig dier30; volgens Riek ook de rug en het achterwerk van mensen, getuige de uitdrukking: M’n hael skobbe doen zîr. [Vermoedelijk Mnl ‘schuft’; ik denk dat skobbe een verbastering is van skôfte, genoemd in het GWB].
spitse
m ev (zelfst gebr bn): toren(spits).Áchter de spitse ligge: op het kerkhof begraven liggen.
stiktènge
vz/bw: helemaal tot aan het einde, helemaal achterin/ -aan. Ge moet stiktènge d’n Heuvelse Pat fietse, dan kaomde aojt ob d’n Heuvel. De uitspraak stiktange kwam overigens ook voor. (Vgl. stiq`dongker)
straojper
m ev/mv -s: stroper. Straojperz èn vissers sén goej skôttelwissers: stropers en vissers hebben goede eetlust. (Vgl. zommer)
taant
m ev/mv idem verkl tèèntje: tand. D’n dieje, dôr kriedde taant fan án ow kont èn dam bejte ôk nòg ow hael hémt kepòt: van hem krijg je af en toe wat (mild ironisch).
tjannek
m ev/mv -e: tamme kauw (kindertaal). Ik hép ‘nen tjannek chekrîgge. (Het synoniem is tjan; het gewone woord is kaaw: Corvus mondedula L.).
tonteldôôs
v ev/mv -dôôze: slome vrouw.
trawe
ww (trawt, trawde, getrawt): trouwen. Trawen èn onweer gîft aalt chedonder.
tréngele
ww: op zijn gemak gaan. Haj tréngelt ôk op haojz án: hij gaat ook op zijn gemak naar huis.
twèrsligge (van -)
ww: dwarsliggen, dwarsbomen. Haj lî aalt van twèrs: hij is altijd tegen.
umspòlkere
ww: omwoelen (van beddengoed of grond). Ze han de deekez èn de laakez umgespòlkert. Hédde gaj dien állenge plák umgespòlkert um die lééste èrpel nòch te vénge? (Vgl. spòldere: trappelen in bed31)
verkázze`roenne (verkázze`rowne)
ww: vernielen. Haj hég ‘t álleng verkázzeroent (verkázzerownt): hij heeft het helemaal vernield. Synoniemen zijn ver-rinneweere en verballemoonde (dat ook ‘slecht beheren’ betekenen kan).32
vierrelo ev/mv -s: vierde deel. ‘n Vierrel spèk: het vierde deel van een zij spek van het varken.
ville
ww (veelt, veelde, geveelt): villen. ‘t Iz op ‘n haor noo geveelt: het is op een oor na gevild, het is bijna klaar/ gebeurd. [Ik vermoed dat haor een verbastering is van ôôr (:oor), dat in de uitspraak, op de h na, veel lijkt op haor (:haar). Ôôr is natuurlijk ook logischer in combinatie met ville.
vleeze
ww: afhalen (van bonen), er de uiteinden afsnijden en er de dikke zijdraden met het mes afhalen. Ze waore bîzzeg de bônne te vleeze. Het synoniem is rèènde.
vötje
o ev: vodje, iets waardeloos. Aajge is chîn vötje: je familie moet je in ere houden.
voore (of vaore)
ww: onwennig zijn, niet meevallen, onaangenaam aandoen.33 Dè zal ow kuntje voore: dat zal je niet meevallen.
vraet
bn: geestdriftig. Haj is sô vraet az blés: hij is erg geestdriftig, hij wil vooruitkomen in de wereld.
waffel
m ev/mv -s: mond (informeel). Hawde gaj owe waffel már deecht.
wejf
o ev/mv wees verkl weefke: vrouw. Scheldliedje:
Aaw weefke
Botter-skeefke
Botters-kènneke
Hè, wa vôlle mènneke.
zák
m ev/mv -ke verkl zèkske: zak. Dè ‘z ‘ne goeje um leech zákke rèècht te zétte: dat is iemand die geen werk ziet en erg lui is.
zòk
m ev/mv -ke verkl zökske: sok. D’r iz ‘r înne op s’n zòkke binnegekòmme: er heeft iemand stiekem een wind gelaten.
zômmer

m ev/mv -s: zomer. Wie in de zômmer gî vissen èn in de winter gî vingke, dôr zal ‘t fèt in de pòt nie stingke: vissers en vogeltjesvangers zijn goede eters, bij zo iemand wordt de reuzel in de Keulse pot niet ranzig. (Vgl. straojper)

NOTEN:
21. Van Dale, p. 2102, s.v. opdoeken, betekenis 4 “(is opgedoekt) (w.g.) (van personen) oprukken, weggaan: nu kun je wel opdoeken.”
22. GWB, p.121, s.v. ôssele.
23. Hans van Hoek (Deurne), p.115, s.v. pèrmetázzie.
24. De Bont, Voc., p.482, s.v. pärmegra.si.
25. Hans van Hoek (Deurne), p.115, s.v. pèrmetéére.
26. Brabantius, pseudoniem van H. van den Brand. Hij beschreef in Onze Volkstaal (Tijdschrift gewijd aan de studie der Nederlandsche tongvallen, Kuilenburg 1882-1890, 3 delen) het dialect van de dorpen
Uden en Zeeland.
27. GWB, p.128, s.v. poole.
28. GWB, p.182, s.v. wit.
29. NN: ‘Bij elk kledingstuk hoort een verhaal. Grootmoeders’ kleding in ‘t Museumke in Handel’, Eindhovens Dagblad, 05-02-1998, ed. Noord, p.15.
30. GWB, p.145, s.v. skôft.
31. GWB, p.153, s.v. spòldere.
32. GWB, p. 172, s.v. ver-rinneweere en p.171, s.v. verballemoonde.
33. GWB, p.175, s.v. voore.

Zie PDF