De Waterstaatskerk in De Mortel

Voor opmaak met illustratie in pdf: klik hier

C a s p e r Ka l b

Precies 175 jaar geleden werd in De Mortel een nieuwe kerk gebouwd. Niet het gebouw dat we nu allemaal kennen, maar een zogeheten Waterstaatskerk. Het stond op de plek waar het huidige kerkhof is gelegen. Deze kerk heeft maar een korte periode bestaan en er zijn weinig afbeeldingen van bekend. Onlangs is in het rijksarchief een aantal archiefstukken opgedoken1. Zij vullen de al bekende informatie uit het parochiearchief aan2 en werpen meer licht op de totstandkoming van deze kerk.

 Waterstaat

 Het begrip ‘Waterstaatskerken’ wekt misschien de indruk dat het gebouwen in een bepaalde bouwstijl betreft. De werkelijkheid is iets minder poëtisch. Vanaf 1824 gold bij Koninklijk Besluit de regel dat er geen kerk meer gebouwd of verbouwd mocht worden zonder toestemming van de Rijksoverheid. In ruil daarvoor beloofde de overheid fi nanciële steun. Om toestemming te verkrijgen moest de kerkelijke gemeente bij het ministerie een bouwplan, een bestek en een begroting indienen, waaraan hoge eisen werden gesteld. De controle daarop werd gedelegeerd naar de gouverneurs in de provincie, maar uitgevoerd door de ingenieurs en opzichters van Rijkswaterstaat. Een voor de hand liggende keuze, omdat deze overheidsdienst de enige dienst met bouwkundige kennis was die in de hele provincie werkzaam was. Alle kerken die op deze manier tot stand kwamen, worden dan ook Waterstaatskerken genoemd. Veel katholieke kerken uit deze periode zijn later vervangen, omdat de bouwstijl niet meer als passend werd gezien of omdat ze voor de snel groeiende parochies te klein werden.

Mortelse smeekbede

Het was rector Corstens die samen met medeondertekenaars W. van de Laar en J. van den Elsen in juli 1839 een brief richtte aan de koning. Daarin het dringende verzoek de middelen beschikbaar te stellen om de bestaande achtkantige St. Antoniuskapel, die al in 1638 op deze plek aanwezig was, te vervangen. Dat was hard nodig, schreef Corstens, en wel om de reden ‘dat tijdens de daarstelling van die kapel het getal der ingezetenen slechts onbeduidend zijnde, het gebouw alleen werd ingericht om honderd zielen te bevatten, terwijl echter door verloop van tijd, en de meerdere uitbreiding van den landbouw in die streken thans drie tot vierhonderd personen de godsdienst in dit kleine gebouw bijwonen, hetwelk sedert de eerste oprichting nimmer is vergroot en, uithoofde van den achtkantigen vorm ook niet voor vergrooting vatbaar is’. Een kerk die drie- tot vierhonderd mensen moet kunnen herbergen, het zal als een luxeprobleem klinken voor het huidige parochiebestuur!
Corstens en de zijnen gooiden nog meer argumenten in de strijd. Eén ervan voelt sinds de coronatijd vertrouwd, namelijk ‘dat volgens het gevoelen der geneesheeren, in geval van besmettelijke ziektens, de bedorven lucht in de kapel als de hoofdoorzaak moet worden beschouwd, dat aldaar meerdere inwoners, dan in de overige gedeelten der gemeente Gemert worden aangetast en de ziektens zich spoediger en met meer nootlottige gevolgen verspreiden’. Er was dus meer ruimte nodig, ergo: een grotere kerk. De kosten werden door het kerkbestuur begroot op fl. 7.221. Daarvan zou fl. 5.000 bekostigd moeten worden door de rijkssubsidie. Verder stelden de verzoekers een eigen bijdrage van fl. 1.800 in het vooruitzicht en boden ze aan ‘de last der spandiensten’ op zich te nemen. In de ogen van Corstens kón de koning dat simpelweg niet weigeren, omdat ‘het gehucht de Mortel door zijne ligging op de grenzen, in de laatste jaren door gestadige inkwartiering zeer veel heeft geleden en de goede ingezetenen zich altijd hebben beijverd, om, met opofferingen van allerlei aard, de meeste inschikkelijkheid en dienstvaardigheid aan den dag te leggen’.

Advies van de ingenieur

Het verzoek kwam op het ministerie terecht bij de Directeur-Generaal voor de zaken van de R.K. Eredienst, baron De Pélichy de Lichtervelde3, die om ‘consideratien en advies’ vroeg aan de gouverneur van de provincie Noord-Brabant met het verzoek om daarbij ‘het gevoelen’ van de Hoofd- Ingenieur van Rijkswaterstaat te horen. Er moet een aantal keren heen en weer geschreven zijn, omdat er een brief uit het bisschoppelijk archief bekend is van 24 augustus 1839, waarin gesproken werd over een nieuw planbestek en een nieuwe begroting. Ook werden zowel de eigen bijdrage als het subsidieverzoek opgeschroefd (naar respectievelijk fl. 2.500,- en fl. 7.000,-).
In een brief van 3 september liet de Hoofd-Ingenieur van Rijkswaterstaat weten dat de argumenten om in De Mortel een nieuwe kerk te bouwen in goede aarde vielen. Maar hij meldde ook: “De ingezonden teekening en begrooting (…) is mij voor vele verbeeteringen vatbaar voorgekomen.” Volgens de ingenieur zou de kapel breder moeten worden, de fundamenten dieper en waren ‘de kapgebinten te ver uit den anderen om het dak behoorlijk te kunnen dragen’. De beeldkwaliteit had ook aandacht nodig: “Het voorgestelde front is mijnes inzien al te eenvoudig en behoort eene andere vorm te erlangen, ten einde ten minsten bij het nuttige ook eenigsints schoone te kunnen voegen, hetgeen weinig buitengewone kosten kan veroorzaken.” Al met al zou de begroting door deze wijzigingen ook hoger uit komen, de ingenieur rekende het zelf voor. Het werk zou volgens hem moeten neerkomen op fl. 11.000,-. Het advies was al met al positief, mits de wijzigingen zouden worden doorgevoerd. Per brief van 12 september liet het kapelbestuur weten zich in deze aanpassingen te kunnen vinden. Maar de gouverneur vond het werk nog te duur en vroeg aan de Hoofd-Ingenieur ‘te willen opgeven, of het ingezonden plan niet voor bezuiniging vatbaar is, en zoo ja, waarin die bezuiniging zouden kunnen bestaan’.

Koninklijk Besluit

 Wellicht heeft deze opstelling van de provincie voor forse vertraging in de planvorming gezorgd, want het duurde nog jaren voordat de vlag in De Mortel definitief uit kon. Op 14 januari 1848 werd pas het Koninklijk Besluit genomen waar het dorp zo lang op had gewacht. Het plan was goedgekeurd en er hing een subsidie van fl. 5.000,- aan vast. Dit werd door de gouverneur per brief van 24 januari 1848 bevestigd. Daarbij ging een uitgebreid bestek voor de bouw van de nieuwe kerk, dat de basis moest worden voor de aanbesteding. In 33 uitgetypte en gedrukte pagina’s werden alle elementen van de bouw gedetailleerd beschreven. Aan bod kwamen onder andere de te gebruiken stenen, het hardsteen, de stukadoor- en pleisterwerken, de gegoten ijzeren lichtramen, het leidekkerswerk en een hele trits algemene voorwaarden. In de aanhef van het bestek werden de verplichtingen waaraan de Mortelse parochiegemeenschap zich had verbonden alvast even opgesomd. De aanbesteding van het werk moest plaatsvinden met inbegrip van alle te gebruiken materialen ‘uitgezonderd het Eikenhout voor Kerk en Toren, en het Zand, hetwelk door gezegd Kerkbestuur, aan of bij het werk zal worden verschaft – Verder zal het Kerkbestuur voor hunne rekening nemen alle de spanvrachten, om de benoodigde Metselsteenen, Kalk en Tras, van af de brug No. 7 A of sluis No. 6 der Zuid-Willemsvaart, nadat dezelve gelost en aan wal geplaatst zullen zijn, aan of bij het werk te vervoeren’. Het dorp moest zelf dus ook aan de bak. Het circulair bouwen, het hergebruiken van materialen, kreeg toen al aandacht. Dat blijkt uit de volgende passage uit het bestek, waarbij het gaat over het slopen van de oude kapel: “De bestaande oude kapel en sacristij, met de fondamenten zullen geheel moeten worden af- en uitgebroken; de afkomende steenen schoongemaakt, gesorteerd en op aantewijzen plaatsen gezet; zullende al de afkomende materialen na daartoe te zijn gezuiverd of geschikt gemaakt en door de Directie goedgekeurd, aan den nieuwen bouw moeten worden gebruikt.” Duurzaam bouwen is van alle tijden.

Toren

 Lang hoef je niet in het bestek te grasduinen, voordat een belangrijke verandering opvalt. Dat begint al meteen als de maatvoering van de nieuwe kerk wordt beschreven: “De te bouwen kerk moet zijn binnenwerks gemeten vanaf de gevelmuur tot het koor, lang 15.50 ellen4, breed 9.00 ellen, de lengte van het koor 5.00 ellen, de breedte 4.00 ellen, de Sacristijen ieder lang 3.30 ellen en breed 2.70 ellen. Den Toren, mede het Portaal uitmakende, lang en breed 3.00 ellen”.
In het uiteindelijke plan is sprake van een stenen kerktoren, die tevens als entreeportaal dient. Dat is heel iets anders dan het houten torentje bovenop de kerk dat op de oorspronkelijke bouwtekeningen staat. En de enige (goede) foto van de Waterstaatskerk laat ook duidelijk een ander front zien dan die tekening. Op enig moment tussen september 1839 en januari 1848 is besloten, naar verluidt van hogerhand opgedragen, om het houten torentje te vervangen door een stenen toren. Die informatie was al bekend en ook dat de meerkosten hiervan uit eigen Mortelse middelen betaald moesten worden. Maar naar de beweegredenen voor deze wijziging is het vooralsnog gissen, daar is in het archief van Rijkswaterstaat in ieder geval (nog) niets te vinden. Misschien had het iets te maken met de zo gewenste verfraaiing van de voorgevel. Het werd in ieder geval de stenen toren en ook daar kwamen de nodige instructies bij hoe deze te bouwen. We lezen in het bestek: “De steenen vol en zat in de specie leggen, zoo min mogelijk met het truweel aan te kloppen, dezelve successivelijk en proper met een platte, en alle strikken en toogwelven als mede de pilasters en beblokkingen aan den toren, benevens de gevelmuren tot onder de kroonlijst met een gesneden voeg op te voegen.” De besteksomschrijving is zo uitgebreid, dat hedendaagse vaklieden de kerk met vereende krachten zonder tekening zouden kunnen nabouwen.

 De bouw

 De aannemer werd P. van Thiel uit Beek en Donk, de symbolische eerste steen voor de nieuwe kerk werd gelegd op 13 juni 1848. Bijna als vanzelfsprekend viel rector Corstens die eer te beurt. Daaraan voorafgaand was de oude kapel gesloopt en in die dagen werd voor de kerkdienst gebruik gemaakt van een noodkerk in een (voor de gelegenheid ingezegende) schuur aan de oostzijde van de kapel. Of de opzichter namens Rijkswaterstaat, ene G. Kemps, bij de eerste steenlegging aanwezig was en met welk gemoed, dat is onbekend. Maar hij had voorafgaand aan de start van de bouw al heel wat meegemaakt. Dat blijkt uit brieven in het rijksarchief. Met name de kleurstelling van de geleverde stenen leverde problemen op. Een afgekeurde partij bleef achter op de schuit die ze kwam afleveren op de Zuid- Willemsvaart. Kemps beleefde niet heel erg veel plezier aan het werk in De Mortel. Dit citaat uit een briefje van 1 juni 1848 van hem aan zijn superieuren spreekt boekdelen: “Den schoolmeester en den rector bemoejen zich te veel met het werk, en wel hooftzakelijk met de steen, daar ik durf zeggen geen van beide verstand van hebben. Indien het zoo voortgaat heb ik liever dat er eene andere opzichter komt. Indien zij mij niet vertrouwen of zouden denken het werk niet goed behandeld of uitgevoerd enz. staat het de heeren vrij daar van rapport van uw of wel aan den Heer Hoofdingenieur te zenden, om het werk te komen inspecteren. Indien er dan iets te zeggen valt dat zij mij dan weg jagen.” Wan getrubbel!
Hoe dan ook, op 31 oktober van datzelfde jaar zat de nieuwe kerk onder de kap. De latere rapporten van de opzichter – ene Boots; zou het conflict dan toch geëscaleerd zijn en de opzichter vervangen? – verraden een verder redelijk vlot verlopen bouwproces. Her en der moest de opzichter er nog bovenop zitten om het werk volgens plan uitgevoerd te krijgen, maar in april 1849 kon hij dan toch melden dat zowat alle werkzaamheden klaar waren. De inzegening van het gebouw vond plaats op 1 augustus 1849 en vanaf dat moment hadden de Mortelse kerkgangers weer volop de ruimte.
De Waterstaatskerk heeft niet lang de Mortelse skyline bepaald. In 1904 werd het gebouw weer gesloopt en de huidige kerk gebouwd. Waarom dit is gebeurd, is niet helemaal duidelijk. Misschien was ook de Waterstaatskerk te klein geworden voor de groeiende parochie, misschien was de kerk in een te slechte bouwkundige staat. Dit was nogal eens het geval bij kerkgebouwen uit de Waterstaatsperiode. Maar net als bij de overgang van de kapel naar de Waterstaatskerk is ook in de kerk die er nu staat een aantal elementen verwerkt van die oude kerk. De zwarte vloertegels zijn hergebruikt en ook de bijzondere Piëta achter in de kerk stamt uit de Waterstaatsperiode en is mee verhuisd.
De bouw van de Waterstaatskerk was nagenoeg kostendekkend, wat mogelijk was door subsidie, zelfwerkzaamheid en een grote eigen bijdrage vanuit de Mortelse parochiegemeenschap. De plek waar het gebouw stond, wordt gemarkeerd door een smeedijzeren kruis. Daaromheen hebben Mortelnaren nu de eeuwige rust gevonden.
Wat resteert van de kerk zijn slechts enkele foto’s en schilderijen. Zo is er een foto genomen in de pastorietuin, waarop de kerk op de achtergrond te zien is. In 2015 maakte Alphons Arts een schilderij van de beide kerken. Zo moet de situatie een korte tijd zijn geweest, voordat de Waterstaatskerk definitief werd afgebroken. Dat gebeurde overigens niet met alle Waterstaatskerken. De Onze-Lieve-Vrouw-Presentatiekerk in Aarle-Rixtel en het Koningskerkje in Vierlingsbeek zijn voorbeelden van onder rijkstoezicht gebouwde kerken die er nog steeds zijn.

  Noten:

  1. BHIC, Rijksarchief in Noord-Brabant van Rijkswaterstaat 1811-1953, inventarisnummers 992 en 994. Met dank aan Bertie Geerts voor het toesturen van deze archiefstukken.
  2. In het boekwerk 100 jaar parochiekerk Sint-Antonius Abt uit 2004, samengesteld door de Archiefgroep van De Mortel, is een uitgebreide paragraaf gewijd aan deze kerk. Daarbij is onder meer gebruik gemaakt van het parochiearchief en het bisschoppelijk archief.
  3. Volgens de informatie op parlement.com een in Brugge geboren jurist, die onder Napoleon in de Noordelijke Nederlanden rechterlijke functies ging bekleden. Hij werd door koning Willem I belast met de leiding van het departement van Rooms-Katholieke Eredienst en behield die functie ook na de afscheiding van de Zuidelijke Nederlanden. Van 18 oktober 1843 tot 24 november 1844 was hij minister aan het hoofd van hetzelfde departement.
  4. Niet zelden werd voor de el een algemeen gemiddelde genomen van 68 cm. In verband met de heffing van accijns werd de Haagse el (69,4 cm) in 1725 de nationale standaard. Bij de invoering van het Nederlands metriek stelsel in 1820 werd de el gelijkgesteld aan een meter. In de periode 1820-1870 was een el gelijk aan 10 palmen (decimeter) of 100 duimen (centimeter) of 1000 strepen (millimeter) (bron: Wikipedia).

Kadastraal minuutplan van  1832, met in het midden  de Antoniuskapel (bron:  historischegeografi ebrabant. nl). Kadastrale hulpkaart van  1887, met in rood de contouren  van de (huidige) pastorie. Kadastrale hulpkaart van 1883,  met in rood de contouren van de  Waterstaatskerk. Daaronder in zwart  zijn de contouren van de oude kapel nog  zichtbaar.

 De ingediende bouwtekeningen voor de nieuwe kerk: zijaanzicht (doorsnede) plattegrond en voorgevel.

 De eerste pagina van het uitgebreide bestek.

De enige foto (voor zover bekend) van de voorzijde van de Waterstaatskerk met daarnaast de pastorie, die in 1886 is gebouwd (bron: gemeentearchief Gemert-Bakel).

 Een foto uit de pastorietuin, met op de achtergrond de Waterstaatskerk. Van de drie personen is de man in het midden pastoor Vermeer (bron: gemeentearchief Gemert-Bakel). De foto is digitaal ingekleurd.

 Foto van het schilderij van Alphons Arts uit 2015, waarop zowel de Waterstaatskerk als de huidige kerk zijn afgebeeld.

 Het smeedijzeren kruis op het kerkhof van De Mortel, Hier stond de Waterstaatskerk (en voorheen ook de kapel). Op de hardstenen plaat staat de Latijnse zin: ‘ex dotibus sacra haec / sancto antonis eremitae / exurrexerunt’. Dit vertaalt zich ongeveer als: ‘Uit giften zijn deze heiligdommen voortgekomen / ter ere van de heilige Antonius Eremite (=kluizenaar)’. Onduidelijk is of de plaat stamt uit de tijd van de Waterstaatskerk of van de kapel.