GH-2005-03 Kapittelstokjes

 2011-4 kap0

GONDELS AFRIKA, CASTEEL EN BAGAMOYO EN DE KANO MONTY

Nu afgelopen zomer het botenhuis aan de binnengracht van het kasteel weer zo prachtig is gerestaureerd is het navolgende toch wel interessant. In het op 4 mei 2005 verschenen boek ‘Kasteel bezet – kasteel bevrijd’ van Anny van de Kimmenade-Beekmans werd toen niet alleen melding gemaakt van de bouw van het botenhuis aan de binnengracht in de jaren 1944-1945 maar ook van een destijds door de broeders van de congregatie op het kasteel gebouwde kano, die als herinnering aan het kasteelbezoek op 11 december 1944 van veldmaarschalk Montgomery de naam werd meegegeven van ‘Monty’.1 Montgomery reikte die dag op het kasteel decoraties uit aan de officieren en manschappen die zich in de gevechten bij Overloon en Venraij hadden onderscheiden.

De ‘Dagboeken van de Fraters van het kasteel’ bieden niet alleen uit de oorlogsjaren maar ook uit de voorafgaande jaren over ‘het botenpark’ van de congregatie nog wel wat meer informatie. Sinds kort zijn Riet Jaegers en ondergetekende, op verzoek en met medewerking van archivaris pater Martin Wilson, bezig om die kostelijke met de hand geschreven dagboeken voor onderzoek beter toegankelijk te maken en digitaal te bewerken. Zodoende namen we uit die dagboeken kennis van het feit dat de broeders en paters ook in 1934 al met naam en toenaam bekende boten op hun kasteelgrachten ‘in de vaart’ hadden. Het jaar 1934 was voor de congregatie een heel gedenkwaardig jaar. Mgr. Hilhorst, de eerste provinciaal van de Nederlandse Provincie van de Congregatie op het missiehuis in Gemert, werd toen namelijk benoemd tot bisschop van Bagamoyo (in het huidige Tanzania, Afrika). Het was het eerste bisdom dat aan de Nederlandse provincie van de congregatie van de Heilige Geest werd toevertrouwd. De bisschopswijding vond plaats in Amsterdam maar een week later, om precies te zijn op 5 mei 1934, hield de nieuwe bisschop een blijde intocht in Gemert. 2005-3 kap1

Heel Gemert liep uit en op het kasteel was het groot feest. ’s Avonds werden op de kasteelgracht zelfs ‘gondeltochten met illuminatie’ gehouden. Eén van die gondels moet bij die gelegenheid toen naar het (‘Gemertse’) bisdom ‘Bagamoyo’ zijn gedoopt.

Aangaande de Gondeltocht citeren we uit het ‘Feestverslag’: “Deze had plaats in drie met papieren slingers en lampions versierde booten. De groote boot “Afrika” was pas klaar gemaakt door de fraters (in november 1933 was hij opgegraven uit het volleyveld bij de beugelbaan). De twee andere booten “Casteel” en “Bagamoyo” waren helemaal 2005-3 kap2opgekalefaterd. In de groote boot maakt Mgr. aan het roer een tochtje met de Paters, doch tegenover de eendenkooi voeren ze met de versiering in de boomen. Twee lampions aan een stokje met een brokje slinger bleven ter illuminatie hangen, terwijl de boot met de rest van de versiering verder ging onder gezang van de toeschouwers op de wal.”

Ondergetekende heeft het idee dat het niet lang zal duren of we zullen ook die historische bootnamen wel weer terug zien in het zo prachtig gerestaureerde botenhuis. De Stichting Gemert Vrijstaat heb ik al horen ijveren voor die terugkomst…

Maria van de Vossenberg-Lorteije

NOOT:

1. A.v.d.Kimmenade-Beekmans, Kasteel bezet – kasteel bevrijd 1939-1945, Gemert 2005, blz. 85, 110, 117, 128.

GH-2005-03 De Kleikampen, een steeg uit de 15de eeuw

 

Jan Timmers

Aan de westkant van de Gemertse dorpskom bevinden zich lager gelegen gronden die grotendeels al in de middeleeuwen werden gebruikt als wei- en hooilanden. De graslanden, globaal begrensd door het riviertje De Rips, de Snelle Loop (nu gemeentegrens) en de Wijnboomlaan, stonden al in de Middeleeuwen bekend onder de naam De Kampen. Dit gebied was in de veertiende eeuw al grotendeels in meerdere percelen verdeeld en in particulier bezit. De oudste hoeven van Gemert hadden allemaal hooilanden in de Kampen. De weilanden in de Kampen waren bereikbaar via twee stegen, waarvan er een pal langs De Rips loopt. Deze weg kreeg dan ook de toepasselijke naam De Kampen. Eigenlijk geldt die naam dus voor het hele gebied ten westen ervan.

De graslanden, vaak aangeduid met de term ‘beemden’, aan de oostkant van De Rips bleven langer in het bezit van de heren van Gemert. Aanvankelijk waren dat leden van de familie Van Gemert, na 1366 waren het de Heren van de Duitse Orde. Het gebiedje tussen De Rips en de steeg met de naam Kleikampen stond dan ook lange tijd bekend onder de naam de Herenbeemd. Een groot gedeelte van de Herenbeemd bleef in bezit van de Duitse Orde tot de opheffing van die orde aan het eind van de 18de eeuw. Vanaf de 17de eeuw komt voor dit gebied de naam Kleikampen in gebruik. De naam geeft aan dat het gebied toch een beetje bij De Kampen hoorde, maar daar wel een afzonderlijk deel van vormde. In het gebied komt geen kleigrond voor, maar de Gemertse zandboeren zullen al gauw de neiging hebben gehad om grond die wat natter en vetter was dan de meeste zandgrond, maar meteen met “klei” aan te duiden. Ook aan de zuidkant van Gemert bij Daalhorst lagen weilanden die in de 18de eeuw de naam Kleikampen droegen.

Net zoals de weg die De Kamen in loopt, kreeg de zandweg die richting de Kleikampen loopt, de naam Kleikampen. Ook hier hoort die naam dus eigenlijk bij het gehele gebied, waar de zandweg doorheen loopt.

De Kleikampen is nu nog grotendeels een zandpad en was lange tijd een doodlopende weg, die alleen diende om een aantal weidepercelen te bereiken. Op oude kaarten is duidelijk zichtbaar dat de pad aanvankelijk verder doorliep dan hij tot voor kort deed. Onlangs is de pad weer langer geworden, althans voor wandelaars. Omdat er in de omheiningen van de daar liggende particuliere weilanden een paar hekjes werden geplaatst, is het voortaan mogelijk om van de Kleikampen te voet naar het Karrespoor te wandelen. Daardoor heeft de Kleikampen ongeveer zijn oorspronkelijke lengte teruggekregen.

Een stukje voorgeschiedenis

Tot in de 18de eeuw droeg het gebied aan weerszijden van de steeg Kleikampen een heel andere naam. Het gebied stond toen bekend onder de naam De Strepen. De oorzaak daarvan was dat de percelen in dat gebied allemaal smalle en langgerekte vormen hadden, lopende vanaf De Haag (of direct vanaf de huisplaatsen aan de Haag) verder het achterland in. Voor 1421 behoorden de Strepen tot het bezit van de Duitse Orde en maakten ze onderdeel uit van de Herenbeemd. 2005-3 kleikampen1

Een gedeelte van de Herenbeemd werd door de Duitse Orde op 27 februari 1421 in erfpacht uitgegeven1. Het betrof twee aangrenzende stukken achter De Haag. Een perceel van 3 sillen en 10,5 roeden kwam in bezit van Jan, zoon van Jan Hannen van Kyeboom. Een aangrenzend perceel van 3 sillen werd eigendom van Jan zoon van Claus Bloyman. In totaal gaat het om, omgerekend in moderne maten, bijna 2 hectare.

Om de beemden achter De Strepen te kunnen bereiken is, waarschijnlijk pas na 1421, een steeg ontstaan pal langs het perceel van Jan Bloyman. Deze steeg, die nu Kleikampen heet, vormde aan het eind van de Middeleeuwen de grens tussen de particuliere eigendommen aan De Haag en het eigendom van de Duitse Orde (de Herenbeemd).

Vervolgens werden in 1504 weer twee stukken van De Strepen in erfpacht uitgegeven2. Een stuk op de hoek van De Haag – Kleikampen werd eigendom van de kinderen van Jan Vermeulen. Een laatste stuk van De Strepen werd uitgegeven aan Aart Gheben. dat stuk werd overigens door Jan Vermeulen van Aart Gheben overgekocht. Een stukje tekst over de uitgifte:

“..overgedragen aen Jannen ende Jenneke wittige kynderen Johannes van der Moelen, twee stucxkens erffs gelegen neven malcanderen in de prochie van Ghemert op eyn plaets geheyten die Hage, welcke stucken erfs geheyten sijn die Strepen, gelegen myt eyne sijde neven erfenis Willemkens Fijen, Goessen Goessen Wolfssoen ende Lenards van den Berge, mitter andere sijde neven erfenis coperen, die sij vercregen hadden tegen Aert Gheben, dat eyn ende aen ons oirdens bempt tot Ghemert ende dat andere eynde aen de gemeyn straet als sij seden….”

Dit stuk beemd lag pal naast de steeg. De percelen aan de andere kant van de steeg kwamen in de loop van de 15de eeuw voor een groot deel in eigendom van leden van de familie Wolfs. Kennelijk was dat zo opmerkelijk dat enige tijd sprake was van de Wolfsstrepen en zelfs van de Wolfssteeg3. Die naam kunnen we dus eigenlijk beschouwen als de oudste naam van de steeg die we nu Kleikampen noemen.

Met betrekking tot de uitgifte van het stuk Strepen aan Aert Gheben bleek de administratie van de erfpachten van de Duitse Orde overigens niet helemaal op orde te zijn. In een erfpachtregister uit de 16de eeuw, waarin achtereenvolgende eigenaren werden genoteerd, staat de volgende passage4:

2005-3 kleikampen2“Aert Gheben, daernae Johannes van der Moelen, daernae sijn kynderen, daernae Peter van der Rennen, nu ter tijt Dierck Peters Verrennen swaeger, ende dat huys van Ghemert hevet ierst vuytgegeven Jannen van der Moelen, rentmeester, voor twee mud rogge erffspachs, ende ick meynde dat Heer Jan van Eijnatten vuyt heeft gegeven doen hy die Strepen in die Haghe vuijgaeff, ende dit voergenoemde erfenisse van der twe mudden voerszegd is gelegen achter in die Haghe, ende is ooc eenen Streep ende is gelegen die een sijde neven Wouter Joerdens erve, dander sijde neven Rutten Wouters erve, het een eynde op mijns heren beslooten bempt, het ander eynde op die gemeyn straet.

Dierck Verrennen gilt sjaers ii mud roggen als voirscreven is, wij en connen egheen brieven daer aff gevinden, nisi registrum, mer sij hebben mij geloeft sij sullen mij haeren brief verleenen.”

gh 2005-03 kleikampen timmers

Het bijgaande kaartje is de kadastrale situatie van 1832. Op het kaartje zijn de twee delen aangegeven van De Strepen die in 1421 en in 1504 werden uitgegeven aan particulieren. De steeg Kleikampen vormt precies de grens ertussen. Mogelijk kunnen we hieruit de conclusie trekken dat de steeg kort na 1421 is ontstaan. Misschien gaat de ouderdom ervan nog verder terug. Aan het eind van de 15de eeuw droeg hij de naam Wolfssteeg.

Een andere conclusie hieruit is dat de bewoning in het achterste gedeelte van De Haag pas na 1504 zal zijn ontstaan. Vóór die tijd waren het beemden in eigendom van de Duitse Orde en onderdeel van de Herenbeemd. Na de uitgifte aan particulieren zullen die er huizen op hebben gebouwd. Direct na de uitgifte in 1504 zal het eerste huis gebouwd. Dat aantal is in de loop der eeuwen langzaam toegenomen. In de 16e eeuw kwamen er al huizen bij. In onderstaande tabel komt de uitbreiding duidelijk naar voren.5

Aantal huizen achter in de Haag

1504 1

1716 8

1832 10

2005 17 (aantal huisnummers)

 

NOTEN:

1. BHIC, Archief Kommanderij van de Duitse Orde Gemert (AKDOG) inventarisnummer 727

2. BHIC, AKDOG inv nr 730. Het betreft een vidimus anno 1601. Ook in Gemert R102 is een vidimus opgenomen van sept/okt 1526.

3. Bijvoorbeeld Gemert R 97 dd 16-5-1491 en R98 dd 8-2-1500

4. BHIC, Archief Commissie van Breda, inv nr 430, folio 24verso

5. Voor het aantal huizen in 1716 zie: Jan Timmers, Het Landboek, Gemertse Bronnen deel 3; het gaat om de nummers 727 t/m 737. Het aantal in 1832 is gehaald uit de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel van het kadaster uit 1832, aanwezig in het gemeentearchief Gemert-Bakel.

GH-2005-03 ‘In den Pellicaen’ en ‘In die Olde Kerke’

 

Ad Otten

Er staat iets te gebeuren bij de Ridderhof tegenover de kerk. Op de nog niet zo lang naar het voorbeeld van de vroegere situatie gebouwde poortdoorgang tussen Ridderhof en het pand Kerkstraat 1, zal een verguld beeld worden geplaatst van een pelikaan. Menigeen zal zich afvragen: waarom een pelikaan? Dat is niet eens een vogel van hier. De pelikaan komt inderdaad alleen voor in tropische en subtropische gebieden en in Europa alleen in het zuidoosten. Maar de vogel werd hier al wel met de invoering van het christendom bekend door het oude volksgeloof dat de pelikaan in noodsituaties zijn jongen voedt met bloed uit zijn borst, die hij daartoe openpikt. In de vroege middeleeuwen werd dat voor christenen het zinnebeeld voor het (bloed)offer van Jezus Christus aan het kruis. In de christelijke iconografie en ook in de heraldiek werd het een telkens terugkerend thema. Zo is de zich opofferende pelikaan ook het zegelbeeld van de oudst bekende commanderij van de Duitse Orde in de Nederlanden (te Mechelen). En op de laatst gehouden monumentendag werden in onze kerk van St.Jans’ Onthoofding nog twee kazuivels tentoongesteld met op de rugzijde de afbeelding van de zich in de borst pikkende pelikaan. In Gemert is al van oudsher een bijzondere kruisdevotie. De tijdens de kruistochten gestichte ridderorde, die in Gemert het kasteel bouwde, is daar niet vreemd aan. Tot in de achttiende eeuw werden in Gemert passiespelen gehouden en tot op de dag van vandaag wordt de spijkerkapel van Esdonk nog druk bezocht.2005-3 pelikaan1

Dat ook het vroegere bestaan van een herberg De Pelikaan in Gemert iets van doen had met die kruisdevotie mag echter als veel minder bekend worden verondersteld. Ze hoorde tot de drukst beklante Gemertse herbergen en ze was gelegen recht tegenover de kerk op de plaats van thans De Ridderhof.

Wat weten we van ‘die Olde Kercke’?

Eerder werd in Gemerts Heem al aandacht gevraagd voor een mogelijke relatie tussen herberg De Pelikaan en de allereerste kerk van Gemert.1 Alles wees er namelijk op dat de vanaf de zeventiende eeuw bekende herberg stond op het perceel waarop vroeger ook de eerste kerk van Gemert gestaan moet hebben. Deze eerste kerk – officieel in gebruik genomen in 1270 – was onderhorig aan de parochie Bakel en werd in de veertiende eeuw niet aangeduid als kerk maar als kapel. Toch had zij ook toen al een bijzondere status. Zij was omgracht en had binnen die omgrachting ook een kerkhof. Dat valt te lezen in een oorkonde van 1326, waarin o.m. wordt geschreven dat Heer Diederik van Gemert het recht had om “die ghebode van (die rechts)ghedinge” te houden “op dien kirckhove” en dat hij ook zijn “rechtinghen in die capelle” mocht houden.2

In 1436/1437, toen Gemert een zelfstandige parochie werd, is diezelfde kapel ‘gepromoveerd’ tot de eerste parochiekerk van Gemert. Lang heeft dat echter niet geduurd. Want vrijwel onmiddellijk nadat de paus zijn toestemming had gegeven tot de afsplitsing van Gemert uit de oerparochie Bakel, moet de Duitse Orde zijn begonnen met de bouw van een nieuwe kerk naast het kasteel, aan de andere kant van de straat. Uit archiefonderzoek weten we dat in 1445 het priesterkoor van die nieuwe kerk al als nieuwe parochiekerk in gebruik was genomen en dat vanaf dat jaar de oude kapelkerk niet meer nodig was. Ook het kerkhof zal niet lang daarna wel zijn verplaatst naar de overkant van de straat.

Binnen het kader van dit artikel mag niet onvermeld blijven dat die eerste kerk tot dan toe bekend stond als ‘Capelle vant heilig Cruijs van Miracul’. Al heel vroeg moet de kapel begiftigd zijn geweest met de nu in de parochiekerk van Gemert nog altijd aanwezige relikwieën van het heilig Kruis en het heilig Graf. Door pelgrims en bedevaartgangers moet er in die kapel veel geofferd zijn. In 16de eeuwse parochieregisters werd opgetekend dat, de eerste (Duitsordens) pastoor van Gemert (heer Jan van Attendoren), “van sijn patrimonio (= erfdeel van zijn ouders) ende offer die vant heilich Cruijs van miracul hier quam, die neu kerck bouten…”.3

Enige decennia na de ingebruikname van de nieuwe kerk blijkt ‘de oude kerk’ of tenminste de locatie daarvan, de compleet nieuwe bestemming te hebben gekregen van herberg en brouwhuis. Dat zal zeker gepaard zijn gegaan met de nodige verbouwingen maar desalniettemin blijft men in de Gemertse schepenprotokollen tot over een periode van nog meer dan 100 jaar vermeldingen tegenkomen van ‘die herberg en brouwerije In die Olde (of: Alde) kercke’. De laatste vermeldingen die tot dusver zijn aangetroffen dateren uit 1575-1580. Op 30 december 1575 verkoopt Claes Jans die Brouwer met zijn familieleden het “huys, schuer en bachuys metten hof, malcanderen aengelegen inder parochien van Gemert, genoempt die Olde Kercke”. 2005-3 pelikaan2Het perceel wordt dan omschreven als gelegen aan de straat tussen de erven van Jan Goorts de Smet aan de ene kant en het erf van Adriaen Valcx aan de andere kant, terwijl het erf uitschiet op “eenen voetpat aen het Gelynt”. De kopers (zekere Jan en Mathijs Thijs Gijssen) mogen voor het verlenen van recht van weg “over den misthoff” 12 gulden korten op de koopsom.4a Alles lijkt hierbij te wijzen op de gang die er nu nog altijd is tussen De Ridderhof en het pand Kerkstraat 1. Nauwelijks twee maanden later wordt het perceel van die Olde Kercke al opgesplitst in tweeën. Andries Aerts van Wijnboom wordt dan de eigenaar van die Olde kercke en zekere Henrick Thonis den Snijder van de schuur van die Olde Kercke met het halve land. En ten slotte zien we op 24 februari 1580 Bartholomeus van Ostayen die Olde Kercke kopen van de reeds genoemde Andries van Wijnboom.4b Daarna komen we het toponiem van ‘die Olde Kercke’ niet meer tegen.

Wel is er uit onverwachte hoek nog een curieus gegeven boven water gekomen dat iets zegt over de vroegere locatie van ‘die Olde Kercke’ en het Olde kerkhof daaromheen. In 1960 namelijk, ten tijde van de nieuwbouw van de textielwinkel van Cor Otten aan het Ridderplein, vond een PNEM-beambte pal voor de voordeur van Ridderplein 23 een geraamte. De conclusie is dat het perceel van dit pand in het verleden deel moet hebben uitgemaakt van het omgrachte oude kerkhof. De schedel werd indertijd door de man van de PNEM meegenomen, maar een middeleeuws Gemerts dijbeen moet bij de auteur van dit artikel nog ergens op zolder liggen.

Kijken we vervolgens naar oude kadastertekeningen dan dringt zich alleen al door het patroon van de percelering rond de flauwe bocht Kerkstraat-Ridderplein als vanzelf een idee op van de omgrachting van de eerste parochiekerk van Gemert (zie bijgaande plattegrond).

Binnen de hier zeer aannemelijk geachte omgrachting is het verder (nog) niet mogelijk de exacte locatie van de Olde Kerk te geven. We gaan er van uit dat ook die oude kerk in dezelfde WO-richting gestaan zal hebben als de ‘nieuwe’ kerk, omdat kerken van oudsher georiënteerd dwz met het altaar naar het oosten werden gericht. Gelet op deze richting dan komen de percelen waarop nu de panden Kerkstraat 1-3 staan het meest in aanmerking voor de exacte locatie van ‘die Olde Kerke’. Maar zonder enige archeologische bevestiging blijft het een beetje koffiedik kijken. Met veel meer zekerheid kunnen we wel wijzen op de plattegrond waar met de ingetekende omgrachting welhaast zeker het grondgebied wordt aangewezen dat in zijn geheel behoorde tot het domein van ‘die Olde Kercke van Gemert. En het is op dat domein dat in de tweede helft van de zeventiende eeuw ‘De Pelikaan’ verschijnt, die heel symbolisch lijkt te verwijzen naar de vroegere toestand.

Wat weten we van herberg De Pelikaan?

Na de laatste vermelding van ‘de Olde Kerck’ duurt het ongeveer een eeuw voordat de naam De Pelikaan opduikt. In 1663, dat is een jaar nadat Gemert zijn soevereiniteitsrechten na een 14-jaar durend proces met de Staten-Generaal herkreeg, verkoopt de familie Molensteens aan zekere Nicolaas Joosten van Neerven, die zich in de daarover opgemaakte schepenakte ‘stadhouder van Bakel’ noemt, het perceel met herberg dat we weldra leren kennen als De Pelikaan. Met de aangelegen landerijen (‘aan het Gelind’) beslaat zijn eigendom in het centrum van Gemert een totale oppervlakte van een halve hectare.5 Zijn dochter Catharina van Neerven neemt na 1682 dit bezit over en zij wordt met haar man, eerst Sieur Hendrik van den Biggelaar en na diens dood haar tweede man Nicolaes van der Heust, de uitbaatster van herberg ‘Inden Pellicaen’. Uit diezelfde tijd, om precies te zijn van 26 december 1675, is een prachtige pentekening bewaard gebleven van Valentijn Klotz die weliswaar het kasteel als onderwerp heeft, maar waarop op de achtergrond De Pellicaen is te zien is als het dan meest in het oog vallende pand aan de straat. Als je goed kijkt zie je aan de noordkant van het pand ook nog de poortdoorgang. Over deze ‘invaart’ sluit Catharina in 1682 met buurman Gerardt Hogaerts de Smedt een ‘accoord’. Alles wordt geregeld. De beesten die er gedreven mogen worden, de karren die er niet geparkeerd mogen worden, de waterafvoer, en ook het onderhoud van de poort.6

Catharina van Neerven was van vele markten thuis en zij had ook interessante relaties. Zo was haar tweede man Vander Heust van huis uit een gereformeerde. Gerlacus van den Elsen citeerde over hem uit het het door pastoor Gautius aangelegde parochieregister: “Nicolaus van der Heust is geboortig van Oisterwijck van gereformeerde ouders, self gereformeerd geweest, hier te Gemert gekomen ter schole ende hier bekeert en geleert ende geoefent de chirurgie, getrout geweest met een weduwe Cathrijn ende gewoont in den Pellicaen tegenover de kercke ende heeft 100 pattacons (=rijksdaalders) gemaect aen den arme … en 100 pattacons voor onse kercke”.7 Volgens het Begraafboek werd haar tweede man op 5 augustus 1706 in Gemert begraven. En in de lijsten van Gemertse schepenen zien we dat VanderHeust al vanaf 1697 ook schepen was in Gemert.

Na het overlijden van haar tweede man zet Catharina van Neerven de herberg In den Pellicaen voort, terwijl zij daarbij in 1711 nog een bijzondere taak op zich neemt als bewaarschoolhoudster. Of die taak ook werd uitgeoefend in de Pelikaan is de vraag. Bij het aanleggen van het Landboek in 1717 staat zij in elk geval nog steeds te boek als de eigenaresse van dat pand.9 Intussen heeft ze op het pand ‘Inden Pellicaen’ ook een last gevestigd van een jaarlijkse rente van 50 gulden die het mogelijk moet maken dat meester Nicolaes Michiel Van Gemert zich tot priester kan laten wijden. Later zal de vader van deze priester te weten Sieur Hendrik van Gemert de herberg In den Pellicaen overnemen.10 Gedurende een groot gedeelte van de achttiende eeuw blijft de herberg in handen van de familie Van Gemert tot het uiteindelijk eigendom wordt van Hendrik Johannes Corstens.11 Wanneer in 1793 in Grave een almanak wordt gedrukt met daarin opgenomen een soort gemeentegids van de Vrij-Heerlijkheid Gemert, dan zien we daar onder ‘de voornaamste logementen’ genoemd ‘Den Pelicaan’.12 Als exploitant wordt daar echter geen Van Gemert of een Corstens genoemd maar Arnoldus van Eupen. Hij zal niet de eigenaar maar de uitbater van ‘De Pelicaan’ zijn geweest. In 1812 komt er pas een nieuwe eigenaar van ‘De Pelikaan’. 2005-3 pelikaan3

Op 5 mei van dat jaar wordt voor notaris Aelders in Gemert een notariële akte van ruiling opgemaakt waarbij Henrij Corstens en diens kinderen het “huis genaamd De Pelikaan met schuur en hof” ruilen tegen een huis met schuur en twee hoven van herbergier Luc Compier in de Molenstraat in Gemert.13 Luc Compier wordt nu de nieuwe herbergier van De Pelikaan. Als eigenaar/herbergier staat hij als zodanig nog steeds ingeschreven in de registers van het kadaster die dateren van 1832. Korte tijd later moet hij de naam De Pelikaan hebben verruild voor die van De Gouden Leeuw, een symbool van (nationale) koninklijke macht. Die laatste naam zo zal hij gedacht hebben, past beter bij de grote klandizie die de Gemertse herbergen toen trokken van de hier gelegerde en voornamelijk uit noord-Nederland afkomstige militairen ten tijde van de Belgische Opstand. In diezelfde tijd maken ook andere de monarchie goedgezinde namen opgang zoals De Kroon en De Keizer.14 De Gouden Leeuw is jaren geleden alweer ingeruild voor De Ridderhof en de naam van De Pelikaan is inmiddels al lang vergeten, waarmee tegelijk ook de herinnering verdween aan de middeleeuwse ‘Olde Kerck’ van Gemert, een bedevaartsoord van het heilig kruis. Maar zoals gezegd in de aanhef van dit artikel: er zit in elk geval weer een pelikaan aan te komen en hem is ook al een plaats toebedacht. Op de poort naast De Ridderhof!

2005-3 pelikaan4

NOTEN:

1. Ad Otten, Relatie tussen herberg De Pelikaan en Oude Kerk, in: Gemerts Heem 1991, blz.60-63.

2. Vgl. transcriptie van de oorkonde van 24-6-1326 in ‘Oorkondenboek van Gemert’ (Heemkamer)

3. Vgl. Ad Otten, De vestiging van de Duitse Orde in Gemert 1200-1500, Gemert 1987, blz. 112-116.

4a. BHIC – Rechterlijk Archief Gemert R110 schepenakte dd 30-12-1575; Simon v Wetten, Transcripties Gemertse schepenprotocollen R110 akte 471.

4b. Simon v Wetten, Transcripties Gemertse Schepenprotocollen R110 akten 746-749 en akte 1071 (dd 24.2.1580)

5. Simon van Wetten, Transcripties Schepenprotocollen van Gemert (Heemkamer R119 akte 153 dd 4-7-1663).

6. idem R121 akte 658.

7. Gerlacus van den Elsen, Geschiedenis van de Latijnse School te Gemert, ‘s-Hertogenbosch 1887, blz. 236-237.

8. idem, blz.50 noot 3.

9. Jan Timmers e.a., Het Landboek 1717-1816, Gemertse Bronnen 3a (Gemert 2003); Het betreft landboeknr. 1401 ter grootte van 1 lopense 44 roeden; Catharina van Neerven staat hier te boek als ‘de weduwe Hendrick van den Biggelaar’. Na een hele reconstructie (uitgevoerd m.m.v. Wim van de Vossenberg en Ben van den Berg) zijn we tot de conclusie gekomen dat het erf van De Pelikaan dan beslaat de latere kadastrale nummers L227, 228, 230, 231 en 234 plus de helft van de (Pelikaan)gang die helemaal doorloopt tot de Bonengang.

10. Simon van Wetten, Transcripties Schepenprotocollen van Gemert (R127 akte 51).

11. Jan Timmers e.a., Het Landboek 1717-1816, Gemertse Bronnen 3a (Gemert 2003); Als eigenaars van landboeknr. 1401 staan na ‘de weduwe van Hendrik van den Biggelaar’ vervolgens te boek ‘Hendrik van Gemert de Jonge’ en ‘Hendrik Joannes Corstens’.

12. Gemeentegids uit 1793, in Gemerts Heem 1993, p.90-95.

13. Regesten op het Notariaat Gemert. Notaris Jan Francis Aelders, dl.1 1812-1819, uit: Geneal. Werkgroep Land van Cuijk en Ravenstein, 2002, blz.5 (invnr. 2128 akte nr. 35).

14. Ad Otten, De Keizer en de trendgevoeligheid van een herbergnaam, GH1989, p.76-82.

2005-3 pelikaan5

GH-2005-03 De Bonengang verklaard

 

Wim van de Vossenberg, Ben van den Berg en Ad Otten

Hoe oud zou nu toch dat Bonengangske zijn? Heel Gemert is er mee vertrouwd. Een algemeen gekoesterd gangske dat tot enige decennia geleden ook wel bekend stond als ’t Corste Gèngske. De gang begon immers in de Kerkstraat bij de oude winkel en het pakhuis van Corstens. Zo noemde iedereen schuins tegenover ook ’t Frunte Gèngske naar zadelmaker en leerbewerker Frunt die daar ter plaatse zijn ambacht uitoefende en wiens achter de woning gelegen ‘febriekske’ bereikbaar was via de poort en de gang aan de Kerkstraat. In het Frunte Gèngske stond tot circa 1970 ook nog een rijtje van drie ‘wunningskes’ maar het zal niemand verbazen dat dit achterommetje genoemd werd naar de meest frequente gebruiker danwel eigenaar van de gang.

De naamgeving van ’t Corste Gèngske heeft echter die van de oude Bonengang nooit kunnen verdringen terwijl toch meerdere generaties Corstens achtereen, daar niet alleen woonden maar ook een indrukwekkende bedrijvigheid ontplooiden. In het begin van de negentiende eeuw woonde er de vooraanstaande linnenkoopman Antoin oftewel Teut Corstens. Over die laatste is nog ooit geschreven in Gemerts Heem dat hij een grote partij Gemerts linnen verkocht aan Josephine de Beauharnais, de keizerin van Frankrijk en echtgenote van niemand minder dan Napoleon Bonaparte. Dat moet geweest zijn in 1807.1 Al heel lang geleden dus. Maar alle Gemertse bejaarden kennen zelf nog de nu hoogbejaarde Jan Corstens die op die zelfde plaats in zijn arbeidzame leven een grossierderij en winkel exploiteerde en de meesten zullen zich zeker ook nog diens vader Henri Corstens herinneren. Henri was van 1908 tot 1935 raadslid en van 1930-1935 wethouder van Gemert. In de gebouwen die een hoek vormen tussen Kerkstraat en Bonengang exploiteerde hij onder meer een tabakskerverij en een koffiebranderij die hij de naam had meegegeven van ‘Het Wapen van Gemert’. Met grote letters was dat ook geschilderd in een gestucte sierlijst bovenaan de gevel. Maar zoals gezegd bleef de Bonengang toch Bonengang. En niet alleen in de volksmond want in de gemeenteraadsvergadering van 2 maart 1953 werd die naam zelfs officieel als straatnaam vastgelegd. Naar de precieze herkomst en betekenis van die naam bleef het echter gissen.

2005-3 bonen1Er werd wel eens geopperd dat de naam Bonengang misschien wel ontleend was aan de koffiebonen van Corstens’ Koffie. Maar dat bleek alle grond te missen omdat de naam Bonengang al veel en veel ouder was dan Corstens’ Koffie. In een schepenakte van 26 januari 1798 is immers al sprake van twee door weduwen bewoonde ‘woningen met aanhorige moeshoven ‘in het soogenaamt Au Boonen Gangske’.2 Een andere suggestie was dat de naam zou moeten zijn ontleend aan het feit dat in het achterliggende gebied al van oudsher heel veel bonen werden ‘geteuld’. Daarbij werd dan gewezen op een heel oude plaatsaanduiding ‘ergens’ op de Molenakker die de naam droeg van ‘Boontuin’. Een naam die in Gemertse archiefstukken nota bene al voorkomt in de middeleeuwen.3 Uit 1409 dateert namelijk al een oorkonde waarbij een ‘Boentuyn’ wordt verpacht van maar liefst 12 lopense en 20 roeden (dat is ongeveer 2½ hectare) groot. Als één der belendingen wordt daarbij opgegeven een waterlaat waarmee de Rips achter de (huidige) Kapelaanstraat lijkt te zijn bedoeld. De precieze locatie van deze Boontuin blijkt echter niet zo gemakkelijk aan te wijzen. Bovendien is in die heel vroege tijd nog helemaal geen sprake van het bestaan van een Bonengang. Opmerkenswaard hierbij is wel dat ook in later eeuwen het toponiem Boontuin nog volop voorkomt. Naar het schijnt op verschillende plaatsen op de Molenakker, maar ook bijvoorbeeld in De Mortel.

Bonengang genoemd naar Peter Jacob Boonen c.s.

De oplossing van het ontstaan van de naam Bonengang bleef dus een raadsel. En dan komt er opeens een verklaring als het ware uit de lucht gevallen. In de voorloper van het kadaster, het zogenaamde Landboek van Gemert, lezen we, dat de weduwe van Peter Jacob Boonen in 1717 werd geregistreerd als de eigenaresse van perceel nr. 1369. 2005-3 bonen2Dat perceel wordt omschreven als bestaande uit twee huijsen met een hof samen ter grootte van 34 roeden, omgerekend ongeveer 11 are.4 Na heel wat puzzelwerk en vergelijking met de oudste kadastrale gegevens komen we tot de conclusie dat het bedoelde perceel van Boonen in het Gemertse Landboek gelocaliseerd moet worden als zijnde gelegen op de hoek van de Kerkstraat en de Bonengang en wel op de plaats van de latere winkel(s) Wijn naast Hotel de Kroon, waar nu onder meer kapsalon Plony is gevestigd. Alles valt daarmee op zijn plaats. Die familie Boonen moet welhaast zeker de naamgever zijn geweest van de nu nog steeds bestaande Bonengang. Een bewijs daarvoor vinden we vervolgens in de tekst van de op 31 oktober 1702 opgemaakte aankoopakte van het hier besproken ‘erf’ door Peter Jacobs alias Boonen zelf. Als belendingen worden dan opgegeven: ‘de straet’ en ‘de padt’.5 En het is deze ‘padt’ die in de daaropvolgende jaren steeds frequenter de naam Bonengang moet zijn gegeven.

Peter Jacobs Boonen was een Gemertenaar van geboorte. Zijn doopdatum is 7 oktober 1660 en hij overleed hier op 5 mei 1716. Ook zijn kinderen (Jacobus, Petrus en Arnoldus) noemden zich Boonen.6

Als vraag rest nu nog slechts hoe de familie Boonen aan zijn naam is gekomen. Deed de familie in bonen? Of is de achternaam gewoon een zogeheten patroniem en afgeleid van een voorouder met de naam Bonifatius? Of een verkorting van de naam Bonenberg die in Gemert in de 16de en 17de eeuw ook voor komt?7 Ach, zo blijft er, net als over de ‘boontuinen’ van Gemert, altijd nog wel iets uit te vissen.

NOTEN:

1. A. Spoorenberg, Eén Gemerts hemd goed voor tien keizerinnen, in: GH 1983, p. 91-94

2. Brabants Historisch Informatie Centrum [BHIC] – ‘s-Hertogenbosch – Rechterlijke Archief Gemert R160 f.236 dd 26-1-1798.

3. BHIC – Kommanderij Archief Gemert, invnr.694; Martien van der Wijst, Gemertse toponiemen tussen 1326 en 1802, in Gemerts Heem nr. 42 (1971).

4. Jan Timmers en Peter van den Elsen, Het Landboek 1717-1816, Gemertse Bronnen deel 3a, 2003, blz. 95.

5. Simon van Wetten, Schepenprotocollen van Gemert R125 akte 136 dd 31-10-1702 (Heemkamer Gemert)

6. Uit DTB Gemert: Jacobus Adriani Boonen (+ Deel 26-11-1673) en Anna waren de ouders van Adriana, Adrianus (ged. 28-2-1658), Petrus (ged. 7-10-1660; + Dorp 5-5-1716), Cornelis (ged. 31-7-1663), Joannes (ged. 21-11-1666), Agnes (ged. 5-2-1669), Joannes (ged. 26-3-1671); Petrus Jacobs Boonen getrouwd met Maria Peters van de Voort waren de ouders van Jacobus Deckers alias Boonen, Petrus Franciscus Boonen en Arnoldus Boonen.

7. Peter van den Elsen, De Komschool, geschiedenis van het Lager Onderwijs in Gemert, 1978, blz.5 over ‘koster-onderwijzer Johan Bonenbergh’.

GH-2005-03 Dorpskern in historisch perspectief

 

Ad Otten

Gemert-dorp ontwikkelt zich vanaf de 11de eeuw langs de prehistorische route Bakel-Erp, die op enige honderden meters afstand parallel loopt aan de oostelijk daarvan gelegen Peelrandbreuk. Er wordt een omgracht hooghuis gebouwd op een motte op de plaats van het huidige politiebureau. Het riviertje de Rips maakt deel uit van de omgrachting. Rond 1210 wordt op enige afstand stroomopwaarts aan datzelfde riviertje (aan het begin van de Molenstraat) een watermolen gebouwd met een omvangrijk waterspaarbekken en enige hoeves. Vóór 1270 is in de bocht tegenover de huidige oude kerk een omgrachte kapel van het Heilig Kruis gesticht die zich ontwikkeld tot pelgrimsoord en later zal uitgroeien tot de eerste parochiekerk van Gemert. Medio veertiende eeuw staat er een stenen windmolen op de Molenakker en is er aan de Haageik een gasthuis. Waar Haageik en Molenstraat samenkomen worden aan de brug over de Rips ‘in de Prieeleik’ (in de open lucht) openbare rechtszittingen (‘gedingen’) gehouden. Wanneer vervolgens door de Duitse ridderorde een eindweegs ten zuiden van dit oude centrum, eind veertiende eeuw wordt begonnen aan de bouw van het dubbel omgrachte kasteel ontwikkelt zich daartegenover geleidelijk een tweede dorpscentrum. In 1437 start de Duitse Orde naast het kasteel met de bouw van de nieuwe kerk. In 1445 is het priesterkoor al in gebruik als parochiekerk. De daar tegenover gelegen oude kruiskapel transformeert zich tot herberg en brouwerij. De ‘Plaatse’ aan de entree naar het kasteel groeit als vanzelf uit tot ‘de Merckt van Gemert’. In de loop van de vijftiende eeuw verhuist daarnaartoe ook de dingbank (de Jutjat). Het ‘hooghuis op den berg’ wordt intussen geslecht en de grachten grotendeels gedempt. Delen van de voormalige voorburcht (het Hofgoed) blijven iets uitstralen van de verleden glorie. In een omgracht ‘slotje’ sticht in 1587 de Duitse Orde een Latijnse School (nu gemeentearchief). Terwijl het statige notarishuis door de eeuwen heen vanuit de middeleeuwen bekend is gebleven als ‘Hofgoed’.

 

De bebouwing aan zowel Nieuwstraat als Kerkstraat kan2005-3 dorp1 worden aangewezen als te zijn ontstaan uit een steeds verdere opsplitsing van het vroegere domein van het hooghuis (lees: het domein van de oud-adellijke familie Van Gemert). De woonbebouwing aan Haag en Haageik gaat terug tot de vroegste nederzetting van ‘de onderzaten’ van de oude Heren van Gemert.

– van kèske tot kèske

Rond 1600 heeft zich aan weerszijden van de langgerekte dorpsstraat een nagenoeg aaneengesloten bebouwingslint gevormd, dat in de volgende honderd jaar nog enige verdichting ondergaat en naar het noorden en zuiden wordt verlengd tot aan de zogeheten kèskes met heiligenbeelden aan respectievelijk Kruiseind en Stereind: ‘de straot van kèske tot kèske’.

2005-3 dorp2Bij ’t kèske aan het Kruiseind splitst de straot zich in een uitvalsweg naar Erp (Pandelaar) en een uitvalsweg naar Boekel (Deel), bij ’t kèske aan het Stereind in de weg naar Beek en Donk (Heuvel) en de weg naar Bakel (Oudestraat). Deel, Pandelaar en Heuvel manifesteren zich dan nog als aparte voornamelijk boerengehuchten. Keizerbosch vooraan de Oudestraat is ook meteen het allerlaatste huis van de dorpskern op weg naar het gehucht Boekent een eindweegs richting De Mortel en Bakel. Opmerkenswaard hierbij is dat Keizerbosch een vroege afsplitsing is van het oud-adellijk ‘Goed Kieboom’ dat vóór de (verdere) opdeling in de zestiende eeuw nog de hele oostzijde van het Binderseind omvatte en waarbinnen de locatie van Klooster Nazareth kan worden aangewezen als het oorspronkelijke hoofdhuis. Tot medio negentiende eeuw woonden op deze locatie de meest vooraanstaande inwoners van Gemert.

Aan de andere kant van de dorpskern heeft het begin van de Molenstraat na het stilleggen van de watermolen omstreeks 1600 al heel snel eenzelfde dichte en aaneengesloten bebouwing gekregen als ‘de straot’. De Molenstraat is tevens de uitvalsweg naar en door de Peel richting Boxmeer en uiteraard naar de bedevaartsplaats Handel. Met de van de Markt komende Kapelaansteeg (overgaand in de Molenakkersteeg) omvat de Molenstraat de achter de tuinen van de percelen aan de straot gelegen onbebouwde Molenakker. In de achttiende eeuw staan daar op ruime afstand van het dorp drie molens op een rij, vrij in de wind. De Beer, De Mosterdpot en het Zoutvat staan exact op de as noordzuid, parallel aan ‘de straot’. Bij de omgrachte stenen molen De Beer komt de Molenakkersteeg uit op de Molenstraat. Hier wordt het kèske van Sint Anna gebouwd. Verderop kom je op de Kèskesdijk (van de Zeven Smarten van Maria) naar het processiedorp Handel.

– De uitstraling van ‘de straot’

Men kan er alle oude beschrijvingen op na slaan. Gemert maakte op de bezoekende vreemdeling een duidelijk aangename en welvarende indruk. Zo is er een beschrijving van Wichmans uit het begin van de zeventiende eeuw die Gemert noemt als zijnde ‘eene vermaerde plaetse’. Omstreeks 1635 meldt Philips baron van Leefdael dat Gemert de rijkste commanderij was van de Balije Alden Biezen. In 1798 gewaagt Dominee Hanewinkel in diens Reyse door de Meierij van Gemert als zijnde ‘een zeer groot en schoon dorp’. In 1832 doet Van der Aa er nog een schepje bovenop met: ‘een zeer groot, schoon en aangenaam dorp’ en in 1845 noteert dr. Hermans in diens Geschied- en Aardrijkskundige beschrijving van Noord-Brabant: ‘Het dorp heeft fraaie straten en goede gebouwen die huis aan huis gerangschikt zijn’.

Toch moet Gemert in de jaren tachtig van de achttiende eeuw van haar rijke en historische uitstraling veel hebben ingeleverd. Na de tweede grote dorpsbrand (1785) zijn verschillende panden met veel minder allure opgebouwd. Bekend is dat de toch rijzige oude pastorie in de Ruijschenberghstraat vóór de brand maar liefst 2½ meter hoger reikte. En dat de diepte van ‘de oude Keizer’ in de Nieuwstraat, het pand van oud-president en wijnhandelaar Sieur Antoin van den Dungen (nu: Drogisterij Het Hert), niet zoals eerst tot 78 voet maar na de dorpsbrand slechts op de helft daarvan werd bepaald.

– Gangen, binnendoors en achteroms

Hoe het ook zij: de straatwand van de lintbebouwing aan de Gemertse hoofdstraat maakte ook in de negentiende eeuw op de vluchtige bezoeker nog steeds een fraaie indruk. Achter dat decor – in gangen en steegjes achterom – woonden her en der heel wat gezinnen van veel minder welstand, gezinnen soms met veel kinderen en inwonende bejaarden. Zij kenden tussen de 13 rikkaarten vaak maar één troef: ‘èèrremoej!’ Behalve gewoond werd er in die achterommetjes ook gewerkt. Achter vrijwel elk pand kwam men uit óf bij een tweede of derde arbeiders- of dienstwoningske óf bij een werkplaats of fabriekske. De particuliere thuiswevers waren in de negentiende eeuw geconcentreerd in de Haag maar thuiswevers vond men daarnaast nog overal elders in het dorp. Verder was er op verschillende plaatsen vanalles aan te treffen. Een smidse, textielververij, looierij, bakkerij, kuiperij, slachterij, wagenmakerij, klompenmakerij, hoedenmakerij, boter-, sigaren-, koffie- of suikerijbranderij, enzovoorts enz. tot een rozenkransfabriekske aan toe.

2005-3 dorp3

De elkaar belendende percelen aan de straot hadden doorgaans dezelfde diepte. Via ‘gangen’ loodrecht op de hoofdstraat, die meestal een beginpunt hadden bij de wat grotere ‘fabrikeurs’, was de gezamenlijke achterpad bereikbaar die vrijwel elk perceel een eigen achterom gaf. Niet zelden liepen de ‘gangen’ door over de achter de percelen gelegen akkers of weilanden en vormden op die manier snelle binnendoors. Langs de heggen en pallisades van de achtertuinen kon men zo om heel de bebouwde kom van (oud-)Gemert heenlopen. Alleen achter kasteel en kerk waren geen achterpaden maar van oudsher grote brede lanen.

De oude uit de middeleeuwen daterende structuur van gangen en paden in en om de oude dorpskern, is nog heel goed zichtbaar. Door de omstandigheid dat Gemert-dorp alleen naar het oosten is uitgebreid zijn de paden aan de westkant van Gemert zelfs op een aantal plaatsen in hun authentieke vorm bewaard gebleven.

Heuvelse Pad met in het verlengde het Hopveld – welke pad vroeger uitmondde recht tegenover het poortgebouw van het kasteel – is daarvan een monumentaal voorbeeld. Maar ook de achterpaden van Bloemert naar Kruiseind-Pandelaar en die van Kapelaanstraat naar Gelind (=Pallisade) mogen er zijn. En wat te denken van de ‘gang’ tussen De Keizer en het gemeentehuis en de weggetjes Bonengang, Korbeel, Weversstraat en Watermolen? En wist u dat aan de overzijde van de Willem de Haasstraat het straatje Watermolen ook een vervolg heeft in een verdiept gelegen (opwaartse) Ripsloop? En dat die Ripsloop, zij het met een onderbreking, al begint op de plaats waar de Jezuïetenlaan overgaat in De Haag?

En zou men ter bevestiging van die eeuwenoude gangen- en padenstructuur ook de Amstelgang (naast het postkantoor het geboortehuis van ‘zeeheld’ Jan van Amstel in 1618), de Suikerijgang van Nieuwstraat naar Elisabethplaats, vroeger toegang naar een suikerijfabriekske, de Gasthuisgang vanuit Haageik achterom bij het uit de middeleeuwen daterende oude Gasthuis (naar de Elisabethplaats, binnenplaats van het 19de eeuwse nieuwe Gasthuis) niet allemaal een officiële naam moeten geven? En zijn er zo niet nóg een aantal historische ‘gangen’, weliswaar geamputeerd maar toch nog aanwijsbaar aanwezig, die ter bevestiging van die oude structuur om een te herstellen (eventueel afsluitbare) doorgang vragen? Te denken valt daarbij aan bijvoorbeeld de gang tegenover de kerk die het Ridderplein verbindt met het Gelind en idem dito een (Brouwers)gang in aanleg al aanwezig als Ridderpassage (op de plaats van vroeger Brouwerij Het Anker). En wat te denken van een Nonnengang op de plaats van een vóór 1934 bestaand hebbende Nonnenpad die liep van de voormalige Nazarethschool aan het Binderseind met een bruggetje over De Rips naar zowel de Kapelaanstraat als De Stroom?

Wanneer de gemeente met het in uitvoering komende bouwplan voor Woonpark De Stroom én met de kleinere zogeheten inbreidingsplannen op percelen achter de oude dorpskern, de oude historische plattegrondstructuur als uitgangspunt neemt, dan kan daarmee een middeleeuwse ‘Omgang van Gemert’ niet alleen zichtbaar maar weer echt gerealiseerd worden.

– Landschapspark aan het centrum

Monumentaal – het is al eerder opgemerkt – is het feit dat het centrum van Gemert achter kasteel en kerk onmiddellijk grenst aan een historisch open landschap. Een bijna uniek gegeven voor een dorp van de grootte-orde van Gemert. Door de excentrische ontwikkeling heeft het oude historische dorpscentrum, gezien vanuit het achterland van kasteel en kerk, haar oorspronkelijk silhouet door de eeuwen heen behouden. Een Panorama Mesdag maar dan niet van Scheveningen maar van Gemert. De lanen tussen kasteel en kasteelhoeve manifesteren zich als een landschapspark. Zuidelijk van de kasteellaan liggen de VELT-tuinen van Schoorswinkel en het geïsoleerd in het groen gelegen ‘Kruidenhuis’ van de vroegere Hortus Medicamentorum Gemertanum, nu de woning van burgemeester Jan van Maasakkers c.s.. Verderop aan d’n Broekkant ‘De Wilde Bertram’, een kwekerij van inheemse eetbare planten en kruiden. Wanneer men vanuit de Kasteellaan achterlangs de Kasteelhoeve in noordwestelijke richting door De Kampen op afstand het patroon van het oude lintdorp volgt, komt men een paar kilometer verderop langs weilanden, poelen en akkertjes via een karrenspoor bij het kleinschalige gemengde boerenbedrijf anno 1900 van het Boerenbondsmuseum.

Al eeuwen geleden werd er door de bekende ‘reiziger’ dominee Hanewinkel over Gemert geschreven dat het er niet alleen goed toeven was maar dat je er ook zo prachtig kon wandelen. In en uit het dorp. Dat is nog steeds zo!

En dan hebben we het nog niet eens gehad over het kasteelpark. Een ‘ommetje kasteel’ biedt zes eeuwen bouwhistorie in een monumentaal park. De heraldische wapens aan de muren wijzen op de grenzen overschrijdende hoge adel van de stichters van het kasteel. Het kerkhof in het park is van de huidige bewoners, de Nederlandse provincie van de Congregatie van de Heilige Geest, pioniers van de missionering in vooral Afrika. Bij het betreden van het kerkhof is hun werkterrein ook meteen duidelijk.

– Tot besluit

De oude dorpskern Gemert kan zich in historisch perspectief nog altijd manifesteren als een uit de middeleeuwen daterende ‘open stad’.

2005-3 dorp4

GH-2005-03 Gemertse Kaak met leien gedekt

 

Maria van de Vossenberg-Lorteije en Ad Otten

In het Woordenboek der Nederlandse Taal (dl.7, 1926) lezen we dat met ‘de (gerechts)kaak’ wordt bedoeld een verhevenheid, schavot of stellage waarop voorheen boosdoeners tot straf werden te pronk gesteld, of gegeseld, gebrandmerkt, verminkt enz. Opgemerkt wordt hierbij dat de kaak “zoo goed als alleen in de noordelijke gewesten” voor kwam. In de Grote Oosthoek Encyclopedie (7de uitgave, 1976) echter lezen we dat het ‘aan de kaak stellen’ in de middeleeuwen overal gold als een algemeen verbreide straf. Dat veroordeelden met een ijzeren band om de hals aan de kaak werden bevestigd. Dat in België deze straf sinds 1830 niet meer werd toegepast en in Nederland (pas) in 1854 officieel werd afgeschaft. Hoe het ook zij, ook de Vrijheid Gemert moet in vroeger tijd een kaak hebben gehad. Dat althans kan men concluderen uit enige bewaard gebleven ‘rekeningen’ van de borgemeesters oftewel de gemeenteontvangers van Gemert uit de periode 1696-1699. Uit die rekeningen blijkt dat het hier zelfs een overdekte kaak betrof die met leien was gedekt en op die kaak draaide nota bene een vergulde windvaan.

Ten bewijze van een en ander passeren in het hiernavolgende de uit de borgemeestersrekeningen van die tijd gedestilleerde onkosten aan de Gemertse kaak.

De kosten aan de kaak

In april 1696 wordt bij zekere Lepo in Den Bosch 5 gulden en 9 stuiver uitgegeven “voor loot tot de kaeck”. Op 202005-3 kaak1 november van dat jaar wordt vervolgens aan Peter Wijnnen en diens broer in totaal 18 stuiver betaald voor “dat sij gewerckt hadden aen de kaeck”, terwijl op 28 november 1696 “voor de vier peerde die den boom tot de kaeck gevaeren hadden” nog eens 1 gulden en 8 stuivers wordt betaald.1 Het feit dat men vier paarden nodig had om ‘den boom’ te leveren wijst er op dat de Kaak in Gemert wel wat groter van afmeting moet zijn geweest dan zomaar een simpel schandpaaltje.

In de rekeningen van 1697 vonden we dat “ter ordinancie van den president voor het vergulden van de vaen op de kaeck aen Hendrick de Jong twee gulden en tien stuivers was betaelt”.2 Opmerkenswaard hierbij is dat we deze Hendrik de Jong in eerdere Gemerts Heems al hebben leren kennen als de meester horologiemaker van Gemert.3

In het jaar 1697 heeft men de kaak vermoedelijk ook van een nieuw leien dak voorzien. Weliswaar worden we daar niet in de rekeningen van 1697 over ingelicht maar wel uit die van 1699 wanneer men het kerkbestuur van Gemert betaald met de som van 3 gulden 13 stuivers en 4 penningen voor de eerder ten behoeve van “de kaeck” van haar geleende 350 leien.4

In 1697 geeft de gemeente ook 1 gulden en 2 stuivers uit voor “twee kannen olie, waer mede gevervt is den kaeck”, terwijl zekere Hendrik Jansen van Bellecom vier en een halve gulden arbeidsloon krijgt uitgekeerd voor het daadwerkelijk “verwen van de kaeck ende de leene lanxst het graft”.5 En dat laatste zou wel eens een vingerwijzing kunnen zijn naar de locatie van de kaak.

Waar stond de kaak?

Met “de leene lanxst het graft” kan niets anders zijn bedoeld dan ‘de leuning langs de (buiten)gracht van het kasteel’. Het feit dat deze ‘leene’ in één adem wordt genoemd met de ‘kaak’ lijkt er op te duiden dat we de kaak ergens moeten zoeken aan de kasteelgracht. En de meest voor de hand liggende plaats is dan het oude marktveld.

Op prenten van Valentijn Klotz uit 1675 wordt deze locatie ter hoogte van de Merckte in beeld gebracht maar daar valt van een kaak niets te bespeuren. Het kan natuurlijk zo zijn dat de kaak op die prenten juist buiten beeld is gebleven maar onmiddellijk vraag je je dan af welke tekenaar laat nu zo’n aansprekend object buiten beschouwing? Waarschijnlijker is het daarom dat Gemert pas in 1696 een kaak heeft gekregen. Tot nog toe is ons bovendien daarvan ook geen oudere vermelding bekend. De kaak stond doorgaans in de buurt van het gemeente- of gerechtshuis. In het Woordenboek der Nederlandse Taal noemt men een aantal voorbeelden. Zo wordt geciteerd uit de 18de eeuwse ‘Beschrijving der stad Leyden’: “de Kaak wanneer menze nodig heeft wordt voor het noordelijkste voorlicht der Justitie-Kamer gesteld” en uit het 17de eeuwse ‘Costumen van Rijnland’: “Ook pleeg voor het Raedhuijs eene kaak te staan” enz.6 Daar de Gemertse schepenbank echter rond 1700 nog niet beschikte over een eigen gemeentehuis of rechtshuis maar doorgaans vergaderde en/of de rechtbank spande in een herberg in het dorpscentrum lijkt alleen al om die reden het Marktveld oftewel ‘die Merckte’ de meest geëigende plek waar de Gemertse kaak gestaan moet hebben.

NOTEN:

1. Gemeentearchief Gemert [GAG] 1407-1794 invnr.502 f.8, f.10v.

2. GAG 1407-1794 invnr.503 f.20.

3. Ad Otten, Torenhorologies in Gemert vanaf 1500, GH 2002 nr.3 p.1-14; idem, in GH 2002 nr.4, p.22-28; Ad Otten, Gemertse torenuurwerkmaker werkte ook in Thorn, GH2003 nr.4, p.32.

4. GAG 1407-1794 invnr.505 f.8.

5. GAG 1407-1794 invnr.503 f.19.

6. Woordenboek der Nederlandsche Taal, 7de deel, 1ste stuk, 1926, p.620-625.